Goethe: Een Levensbeschrijving. D'Oliveira Elias
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Goethe: Een Levensbeschrijving - D'Oliveira Elias страница 14

Название: Goethe: Een Levensbeschrijving

Автор: D'Oliveira Elias

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ Hij stelt belang in Elsasser antiquiteiten, wier kennis hem den volksaard gemakkelijker laat naderen. Hij luistert ouwe moederkens op het land haar naïeve taal en haar eenvoudige liedjes af, en zijn eigen lied wint daardoor aan natuurlijkheid en volheid van klank. Wilkommen und Abschied Mailied, Kleine Blumen en bovenal Heideroslein en Ein zärtlich jugendlicher Kummer heeft hij in dit opzicht nadien maar zelden overtroffen. – En dan verdiept hij zich al meer in Shakespeares kleurige weireld. Hij doorziet hoe aan elkeen, al naar zijn aard, een levenslot is toebedeeld, en wordt nu den lust gewaar: met zijn eigen lot te strijden in de wisselende kansen van het werkelijke Leven. Herder wil Catherina II gaan dienen en, gebruik makend van haar macht, haar land en daarna heel Europa hervormen. Goethe, nog niet wetend hoe, hoopt eens met breede daden het lot van een volk te leiden, en weldra gaat hij de hervormingsplannen van Möser, Wielands Gouden spiegel, Machiavelli's Vorstenboek bestudeeren, teneinde gereed te zijn, indien ooit de begeerde taak hem wordt aangewezen. In het Leven, niet in collegezaal of in laboratorium, hoopt hij nu God te vinden. Want het groote Leven is, wel doorgrond, een openbaring Gods, voor hem die het als geheel op zich laat inwerken.

      En in welken vorm zal hij nu het echte Leven ontmoeten?

      De Paaschvacantie is begonnen. Snel te paard en naar Sesenheim. Hij komt er laatavond aan, maar Friederike heeft 't voorspeld en is nog op. Hij heeft haar hart gewonnen: in een warm oogenblik komen de eerste kussen. En reeds voelt hij dat hij ze niet verdient. Hoe ze tegen hem opziet, de maagd die hem moed tot nieuwe liederen heeft gegeven! O, moge hun liefde geen kortstondig rozenleven hebben! Ze kijkt hem met vochte oogen na, als hij terug naar Straatsburg draaft.

      Daar krijgt hij zijn vriend Jung, genaamd Stilling, te troosten, die pas een literaire miskenning heeft ondergaan, en wiens verloofde zwaar ziek ligt. Jung gaat haar verplegen en als zijn vrouw brengt hij haar terug. God zal zorgen. – Zoodra Wolfgang dit van hem verneemt, mept hij hem op zijn schouder en roept dat hij een excellente kerel is!

      Want hij moet denken aan zijn Rieckchen. Ze staat verre boven Annette, want ze is geheel natuur. Maar voor Annette heeft hij gekropen, nadat ze hem had verstooten, en nu hij als gerijpt man en meester over zijn grillen voor dit naïeve kind staat, het kind dat van hem heeft geleerd wat liefde is, nu… Gelijk de edele Helena in Fausts armen tot woedende furie vergroeit, zoo wordt onschuldige Friederike door haar liefde hem een kwelgeest. Een smartelijke geestesverwarring jaagt hem de koorts op 't lijf. Hij weet niet meer: zijn brein is als een windvaan. Hij ervaart dat zijn hartstocht haar al kwaad genoeg heeft berokkend. Haar borstziekte verergert. Hij snelt naar Sesenheim en, zelf zwak, blijft hij vier weken aan haar sponde, verwijt zich onophoudelijk, dat hij aanspraken in haar heeft gewekt die hij nooit zal vervullen. Hij weet goed dat ze 't liefdegeluk – zoo ooit – slechts van hem zal aannemen, dat hij gaat terugrooven wat hij haar een oogenblik heeft geschonken.

      Maar, na de zelfkastijding tot bezonnenheid gekomen, neemt hij voor beiden het besluit hun liefde op te offeren; dit is het eerste groote offer dat hij brengt aan zijn genie.

      Hij heeft Friederike eens bijgewoond toen zij bij een deftige stadsfamilie logeerde, en weet dat zij, landmeisje, in burgerlijke omgeving niet past. Zijn vader zal haar noode als schoondochter dulden. Doch dit weerhoudt hem niet en evenmin de angst die hem bekruipt als hij denkt aan de mogelijkheid, zijns vaders plannen opnieuw te dwarsboomen. In ieder geval zal zijn practijk als rechtskundige hem bijzaak blijven, zijn dichterschap hoofdzaak, zelfs al huwt hij Friederike niet. Maar hij besluit zijn harte-geluk op te geven om zijn geestesontwikkeling te redden. Hij weet dat een huwelijk een al te lange rustpoos voor zijn innerlijken strijd zal beduiden, ja, dien strijd misschien voor goed zal afsluiten – terwijl hij voelt dat hij nog vele geestestoppen voorbij moet, voorbij kàn. Zal hij op den duur sterk genoeg zijn om zijn arme vrouwtje niet te verwijten, dat hij haar eenvoudig bestaantje is gaan deelen: op het oogenblik dat zijn aanleg hem drong naar het groote Leven?

      Nu krijgt het sprookje van De Nieuwe Melusine, dat hij haar, geen kwaad vermoedend, in 't priëel heeft verteld, een schrikkelijke beteekenis voor zijn levenslot. Hij vereenzelvigt zich met den man, die aan een schoone dwergprinses is getrouwd, nadat een tooverring zijn lichaam heeft doen krimpen. Hij heeft dien man de volgende woorden in den mond gelegd: "Ik werd in mij gewaar een maatstaf van mijn vroegere grootte, die mij ongerust en ongelukkig maakte. Nu begreep ik voor het eerst, wat de wijsgeeren bedoelden met hun Idealen, die de menschen zoo konden kwellen. Ik had een Ideaal van mij zelf, en in mijn droomen verscheen ik mij dikwijls als reus. Kortom, de vrouw, de ring, mijn dwerg-gestalte en nog vele andere banden maakten mij totaal ongelukkig en ik begon in ernst na te denken over mijn kansen op ontsnapping". – Hij vreest dat het hem zelf eens zoo zal vergaan, als de kleine Friederike zijn vrouw zal zijn. Maar hij blijft bij haar, en tuchtigt zich met haar tegenwoordigheid. Hij leest haar voor uit zijn werk, hij is met haar in den blauwen ether die Friederike overal omzweeft: dit zal hij nu verliezen. O de wereld is zoo schoon, zoo schoon – voor hem die haar genieten kan. Nu zijn de droomen van zijn kindsheid vervuld. Wandelt hij niet door de toovergaarden uit zijn droomen? Ja, ze zijn 't, ze zijn 't, maar hij is geen grein gelukkiger, al heeft hij gekregen wat hij wenschte. Want in iedere gelukzaligheid mengt het noodlot een toegift, en er behoort veel moed toe, hier op aarde niet te vertwijfelen.

      Hij spreekt haar van zijn aanstaande promotie, maar hij spreekt haar niet van trouwen. En ze begrijpt. Haar liefde is grooter dan de zijne was. Wolfgang is haar alles geweest: nu heeft hij haar jonge leven gebroken. Hij voelt dat deze schuld altijd op zijn geweten moet drukken.

      Hij zal zijn boetedoening weldra aanvangen. Eerst in de figuur van den laffen minnaar Weislingen; vervolgens in Clavigo, die zijn liefde offert voor zijn literair welslagen; eindelijk in Faust, die met àl zijn Idealen enkel maar vergeet wat hij aan Gretchen verplicht is (maar zij vergeet hem niet en bidt voor hem), zal hij zijn wandaad zich voor oogen stellen. Met de Marie's uit de drama's Götz von Berlichingen en Clavigo, maar vooral met de ontroerend-fijn geteekende Gretchen, zal hij toonen wèl te weten wat hij heeft vergooid. En als het waar is dat de dichter meeleeft met zijn werk, dan heeft Goethe ruimschoots voor zijn schuld geboet. Toen hij aan Salzmann een exemplaar van zijn Götz voor Friederike zond, zei hij in een begeleidend schrijven: "De arme Friederike zal zich eenigszins getroost bevinden, als ze ziet dat de trouwelooze (Weislingen) is vergiftigd". En een eeuw later trok zijn werk de eerste pelgrims naar Sesenheim, naar de plekjes die van hun rozenliefde getuige waren.

      Zijn vrienden roepen hem en streng vermaant hem zijn vader aan zijn studie een eind te maken. Hij keert naar Straatsburg terug en legt de laatste hand aan zijn proefschrift. Natuurlijk heeft zijn onderwerp met de rechtspractijk heel weinig te maken. Onder den invloed van Rousseau's "Contrat Social" behandelt hij de stelling: "De staat is niet alleen gerechtigd maar ook verplicht, een eeredienst vast te stellen, waaraan noch geestelijkheid, noch leekendom zich kan onttrekken. Overigens worde niet onderzocht, wat ieder burger denkt en gevoelt". Op deze wijze, meent hij, wordt den staatsburger de grootst mogelijke vrijheid gewaarborgd. – Vader Goethe is verheugd met dit in goed Latijn gestelde tractaat. De hooge faculteit minder: zij laat alle recht wedervaren aan de kennis en de scherpzinnigheid van den schrijver, maar geeft hem, bij monde van haren deken, in kiesche bewoordingen te kennen, dat zij de publicatie van zijn betoog moet ontraden, daar het den godsdienst, ongeacht het leerstuk van de Openbaring, als een soort uitvinding schijnt te beschouwen ten nutte van den staat; en dit, aldus de faculteit, is strijdig met het… publiek belang. Wolfgang, die sinds hij Behrisch heeft gekend, niet gaarne iets laat drukken, is het tegen alle verwachting in geheel eens met de hooge faculteit. Geholpen door zijn repetitor flanst hij in alle haast 56 stellingen bijeen, sommige vol grilligen overmoed, andere, bijvoorbeeld: De schoonste studie is de studie van de rechten, – ietwat gewoontjes.

Hij zal ze in het openbaar verdedigen. Zijn bentgenoot Lerse, die eigenlijk theoloog is, behoort tot de opponenten; hij weet het hem, den jurist, zoo warm te maken, dat vriend Wolf naar zijn degen grijpt, eensklaps zijn Latijnschen woordenvloed onderbreekt en hem in goed Duitsch toevoegt: Ik geloof, broedertje, dat je aan mij een Hector wilt worden![A]– Hij wordt bevorderd tot licentiaat, wat hem in Duitschland recht geeft op den doctorstitel. Een vroolijke СКАЧАТЬ