Goethe: Een Levensbeschrijving. D'Oliveira Elias
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Goethe: Een Levensbeschrijving - D'Oliveira Elias страница 16

Название: Goethe: Een Levensbeschrijving

Автор: D'Oliveira Elias

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ de een na den ander in den steek, toen de uitgever, zonder hen er in te kennen, artikelen van vreemden opnam. Spoedig ging de redactie in professorale handen over en had van toen af niet meer een scherp uitgesproken richting. In een droog sarcastiesch stukje deelde Goethe het publiek mede dat de "ongezeggelijkste recensenten" waren uitgetreden.

      Doch vóor dit tijdstip valt zijn kortstondig verblijf te Wetzlar, in welk stadje hij op verlangen van zijn vader een poos als "praktikant" zou werken aan den Hoogen Raad teneinde er wat routine op te doen en wat kijk op den procesgang.

      Zijn eerste groote werk: "Götz von Berlichingen met de ijzeren Hand", had hij toen in portefeuille. Het droeg tot motto: "Het ongeluk is geschied, het hart des volks is in het slijk vertreden en tot geen edele begeerte meer bekwaam". En in een brief aan Merck verklaarde hij dat hij met dit drama alle betweters, apen en pruikmakers uit hun tent hoopte te lokken, maar dat ze hem… konden likken.

      OVERZICHT VAN "GÖTZ VON BERLICHINGEN" Tweede lezing

      EERSTE BEDRIJF: 1. Kroeg. Enkele boeren, Berlichingen goed gezind, zoeken twist met twee ruiters van den bisschop van Bamberg; waard scheidt vechtenden; twee lansknechten van Berlichingen treden binnen, begrijpen uit een en ander dat Weislingen, de vijand van hun meester, bij bisschop logeert, verwijderen zich terstond om dit Götz te gaan melden. 2. Herberg in 't Woud. Götz loert op Weislingen, zijn afvalligen vriend; Georg, zoon van herbergier, heeft spelenderwijs harnas van Götz' knecht aangegespt, krijgt de belofte dat hij volgend maal mee mag op avontuur; voorbijreizend monnik Martin (Luther?) drinkt een glas met den vereerden Götz, wil diens ijzeren kunst-hand kussen; de twee lansknechten komen zeggen dat Weislingen in de nabijheid is; Götz en de zijnen werpen zich te paard. 3. Jaxthausen, Berlichingens burcht. Elisabeth (zijn Gade), Maria (zijn zuster) en Carl (zijn ietwat verwijfd zoontje) beiden zijn terugkeer; Götz verschijnt met den terneergeslagen Weislingen als gevangene; tracht, door hem te herinneren aan de jaren, toen zij beide page waren aan 't hof van den markgraaf, hem op te vroolijken, wat langzamerhand gelukt; hij betreurt dat Weislingen zich verlaagt tot werktuig van den bisschop, terwijl een ridder toch slechts God en zijn keizer heeft te gehoorzamen; verzoening, maaltijd. 4. Bisschoppelijk hof op Bamberg. Een drinkgelag wordt gestoord door het bericht van Weislingens gevangenschap. 5. Jaxthausen. De strenge, zedige Maria verloofd met Weislingen; diens page komt melden, dat bisschop weigert Götz' schildknaap tegen Weislingen uit te wisselen; Götz geeft niettemin zijn aanstaanden zwager de vrijheid weer, onder voorwaarde dat hij den bisschop niet meer zal dienen; page maakt Weislingens belangstelling gaande voor de buitengewoon schoone weduw Adelheid, die aan 't bisschoppelijk hof vertoeft.

      TWEEDE BEDRIJF: 1. Bamberg. De sluwe Liebetraut belooft den bisschop, Weislingen weer in zijn burcht te voeren, als Adelheid hare medewerking niet weigert. 2. Jaxthausen. Götz heeft den Nürnbergers oorlog verklaard: zij hebben zijn schildknaap verraden. 3. Bamberg. Weislingen komt werkelijk. 4. Spessart. Götz, ridder met één hand, en Selbitz, ridder met één been, liggen op den loer naar Nürnberger kooplui: Georg komt zeggen dat Weislingen weer bij bisschop is. Götz gelooft het niet, draagt Georg op zich te vermommen en te verspieden wat Weislingen op Bamberg uitvoert. 5. Bamberg. Vergeefs tracht bisschop door listige verwijten Weislingen aan gelofte te onttrekken. 6. Adelheids vertrek. Maar Adelheid brengt hem in verwarring en stoot hem terug als hij goed verliefd is. 7. Adelheids antichambre. Weislingen besluit te blijven. 8. Spessart. Georg brengt nu zoo stellige berichten van Weislingens afval, dat Götz hem moet gelooven. 9. Bamberg. Adelheid heeft Weislingen in haar macht; brengt hem in den waan dat ze zijn vrouw zal worden, als hij den keizer tegen Götz weet op te zetten. 10. Boerenbruiloft. De afpersingen die de Justitie den rechtzoekende doet ondergaan, versterken Götz in de meening, dat hij zich zelf recht mag verschaffen. Hij trekt op de Nürnbergers af.

      DERDE BEDRIJF: 1. 's Keizers tuin te Augsburg. Twee Nürnberger kooplieden beklagen zich bij keizer Maximiliaan over Götz' roofzucht; Keizer, toch al slecht geluimd, is vertoornd om deze nieuwe "zaak"; Weislingen bewerkt dat Maximiliaan tegen Berlichingen en diens vrienden zal optreden. 2. Jaxthausen. Ridder Sickingen komt om de hand van verlaten Maria vragen. 3. Kamp van Staatsleger. De officieren moeten Götz, wiens burcht zij belegeren, zoo mogelijk levend vangen; beteekenen hem den banbrief. 4. Jaxthausen. Maria wijst Sickingen niet direct af; deze zal twintig ruiters zenden en daarna de vrouwen afhalen. 5. Bamberg. Terwijl Weislingen tegen zijn vroegeren vriend op het oorlogspad is, versmaadt Adelheid de warme lippen van zijn page geenszins. 6. Jaxthausen. Franz Lerse (wiens dapperheid en kracht Götz vroeger aan den lijve gevoeld heeft) biedt zijn diensten aan; den vijand wordt een gevoelig verlies toegebracht. 7. Woud. Twee rijksknechten: de een, die voor zijn officieren wijn en brood moest halen, klimt in een boom, als Berlichingens troep nadert; de ander, die aan buikloop lijdt, komt in het moeras om. 8. Kamp. Een jongen aanvoerder, door Götz van zijn paard gereden, draagt men binnen. 9. Jaxthausen. Selbitz komt den belegerden te hulp en verzekert dat de heele aanslag op aanstichten van Weislingen is begonnen. 10. Kamp. Het rijksleger, dat reeds honderd man heeft verloren, bereidt een wanhopigen aanval voor. 11. Gebergte en woud. Götz deelt zijn strijdmacht in. 12. Heide. Botsing van de twee legers. 13. Hoogte met wachttoren. Een knecht vertelt den gewonden Selbitz den loop van het gevecht: Götz stoot aanvoerder van rijkstroepen van paard en verovert vaandel; Georg redt zijn meester het leven; overwinning. 14. Kamp. Bevelhebber scheldt op zijn soldaten, die bang zijn voor één man. 15. Jaxthausen. Götz gunt zijn dienaars, nadat zij een glaasje hebben gedronken, geen rust; Sickingen belooft Maria, haar broer ter zijde te staan; Götz heeft een pater besteld en zij worden een paar, met dood voor oogen. 16. Kamp. Van de 400 rijksknechten zijn 150 over: zij richten zich nu rechtstreeks tegen den burcht. 17. Jaxthausen. Als Götz van Georg verneemt, dat de aanrukkende hulptroepen totaal verstrooid zijn, jaagt hij de jonggetrouwden op reis, roerend afscheid: Selbitz zal Maria's bed niet bestijgen voordat hij Götz gered weet. Deze weigert zich over te geven en behandelt den parlementair onwelvoeglijk. 18. Keuken. Vrouwe Elisabeth zegt haren heer dat het slecht staat met voedsel. 19. Zaal. Georg en Lerse gieten kogels uit dakgoot en venstersponningen; Lerse beweegt den vijand, Götz en de zijnen vrijen aftocht toe te staan. 20. Eetzaal. De verdedigers van Jaxthausen brengen een laatsten heildronk uit op keizer en Vrijheid! 21. Slot-plein. Georg zadelt de paarden, zingt een deuntje. 22. Wapenzaal. Twee knechten, die buksen halen voor den aftocht, zien uit venster, dat de vijand den vooruitrijdenden Götz verraderlijk overweldigt…

      VIERDE BEDRIJF. 1. Herberg te Heilbronn. Elisabeth bereidt haren heer voor op komst van gerechtsdienaars. 2. Raadhuis. Een aantal sterke dappere burgers heeft zich op keizerlijk bevel verdekt opgesteld, om Berlichingen gedurende terechtzitting te overvallen. Götz verschijnt voor gerecht en staat den raadsheeren met zijn gewone vrijmoedigheid te woord; hij wijst de keizerlijke genade af, als hij moet bekennen een rebel te zijn, als men weigert hem te zeggen, wat er van zijn vrienden is geworden. Nu op wenk van raadsheer de gewapende burgers binnenstormen, rammelt hij ze dooreen, ontneemt een hunner zijn zwaard. Op hetzelfde moment bericht torenwachter dat Sickingen stad nadert om zijn zwager te bevrijden. 3. Groote zaal op Raadhuis. Als Berlichingen met kracht van wapens is verlost, wil hij zich weer in gevangenschap stellen. Sickingen vermaant hem, nu ook vrijheid voor zijn knechten te eischen. 4. Adelheids vertrek. Adelheid neemt Weislingen (met wien zij intusschen is gehuwd) kwalijk, dat Götz verlof heeft gekregen, op ridderlijk woord van eer in zijn burcht te wonen. Zij troost zich met de hoop, dat bij nieuwe keizers-keus de krachtige Karel (V) den troon zal bestijgen. Weislingen voelt (terecht) dat Karel hem reeds uit heur hart heeft verdrongen. Ook de liefde van zijn page houdt ze aan: ze mocht dien armen jongen eens noodig hebben! 5. Jaxthausen. In zijn ridderlijke ballingschap zoekt Götz vergeefs afleiding door het schrijven van zijn levensgeschiedenis. Georg en Lerse stellen zich door jacht schadeloos voor gedwongen rust. Zij brengen het bericht van den boerenopstand.

      VIJFDE BEDRIJF: 1. Plundering van een dorp. Vluchtelingen. Terwijl bloeddorstige boeren het dorp uitmoorden en – branden, blijkt dat ze behoefte gevoelen aan een krachtigen aanvoerder. 2. Veld. Götz, door dreigementen gedrongen, belooft vier weken hun bevelhebber te zijn, mits ze zich ordelijk gedragen; hij wordt heimelijk bewaakt. 3. Berg en dal: Weislingen en andere ridders spannen samen tegen de boeren. 4. Jaxthausen: Elisabeth beseft dat Götz' vijanden hem nu zullen beschuldigen, zijn ban te hebben verbroken. 5. Bij een dorp. De boeren storen zich niet СКАЧАТЬ