Goethe: Een Levensbeschrijving. D'Oliveira Elias
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Goethe: Een Levensbeschrijving - D'Oliveira Elias страница 12

Название: Goethe: Een Levensbeschrijving

Автор: D'Oliveira Elias

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ rel="nofollow" href="#litres_trial_promo">Ahnungsvolle absoluut onbevangen weergeven; en dus doende voert hij oppositie tegen de maatschappij en de philisters. Men weet wel dat de kunstregels hun nut hebben, en dat hij die ze eerbiedigt nooit iets onverdragelijks, onbeholpens zal voortbrengen; doch men vreest dat ze het natuurgevoel zullen verstikken, en daarom: Weg met de regels! De stem des dichters klinke niet als een nuchter gesprek en ook niet als het hinkelend ratelen van een gezwollen Franschman, die een Grieksch tragedist poogt na te bootsen. Neen, hij die het Geweldige wil zeggen, hij zoeke zijn glorie in een "geestdriftig stamelen"… Terug naar de natuur! Nu eens wordt het in aanbidding gefluisterd door een teeder jongeling; dan weer wordt het bachantiesch uitgebruld bij heete drinkgelagen. Maar: "Niets kan rijpen zonder gisting" pleit Klinger, de auteur van het onbeteekenende drama dat den veelzeggenden titel "Wirwarr" draagt, welke titel later veranderd werd in "Sturm und Drang", een naam die jong Duitschland zich gaarne toeëigent.

      De 26-jarige Herder – in wien de systeemhaat van zijn leermeester Hamann en diens liefde voor het profetische, donkere, diepe een harmoniesch geheel vormen met een critischen zin als die van Lessing, en de zwierigheid van een Klopstock – is de voorganger van de revolutionaire beweging. Nauwelijks worden zijn eerste boeken bekend, of een goedgeleide laster-campagne noopt hem zijn eigen werk te verloochenen; hij neemt zich voor, niets meer te schrijven of het moet den gedachtenschat van de menschheid verrijken. Na een tijdlang in het ondermijnde Frankrijk te hebben gezworven, richt hij zich naar Straatsburg om er een oogoperatie te ondergaan.

      Hij komt er juist op een tijdstip dat de jonge Goethe kan profiteeren van zijn rijper inzicht; om hem voorbij te streven en ongewild hem te verdringen uit het leiderschap. Dit is in Goethes carrière een van die wonderlijke toevalligheden, die hem doen spreken van zijn verbond met God.

      Hij hoort fluisteren dat Herder in Straatsburg is en als hij een vreemd geestelijke met een mantel, waarvan de beide punten in zijn broekzakken steken, de trap naar de herberg "Zum Geisten" ziet opgaan, denkt hij: Dit moet Herder zijn! en begint een gesprek. Hij maakt door zijn beleefde openhartigheid op den aanvoerder van jong Duitschland een prettigen indruk en hij zal behooren tot de weinigen, die hem gedurende zijn ziekte dagelijks gezelschap houden. Wolfgang heeft zooveel medische kennis opgedaan, dat hij de operatie kan bijwonen en als verpleger goede diensten bewijst. De lijder staat op het punt te trouwen: hij is week gestemd en vol verwachting, hij toont zich van de goedmoedige zijde en luistert geduldig naar de voorlezing van "Die Mitschuldigen", op welk blijspel vriend Wolf nog steeds trotsch is. Hij neemt als gast deel aan de discussies in Salzmanns literaire club. Zijn besliste, wel-overdachte uitingen grijpen den ontvankelijken Goethe zoo aan, dat hij onwillekeurig Herders handschrift nabootst.

      Intusschen, niet alleen Herder houdt hem van zijn vakstudie. Hij is pas 22 jaar geworden als een tafelgenoot, de medicus Weyland, hem binnenleidt bij de familie Brion te Sesenheim, – een dorpje dat hij al in de verte, door blauwigen ether overstroomd, had zien liggen, toen hij vanaf den Munstertoren zijn blik liet gaan over de bloeiende Elsasser laagvlakte. Dominee Brion – stijl in de leer, maar overigens goedhartig en gastvrij genoeg – ontvangt den ietwat schunnigen theologischen student (als zoodanig heeft Wolf zich vermomd) onder het bemoste dak van zijn schilderachtig-vervallen boerenhuizing. En terwijl dominee en Weyland over familieaangelegenheden babbelen, houdt de schalk zich bezig met de dochters, die ongeduldig zeggen te wachten op haar zuster Rieck. Ze is een apartje, denkt Wolfgang, en de lieveling van de familie…

      Daar verschijnt dan eindelijk de 19-jarige Friederike – in een waas van verkwikkenden blauwigen ether. Ze is gekleed als landmeisje in nationaal costuum: wit, voetvrij rokje, rood gezoomd, met kleurig, laag uitgesneden rijgkeurs en een schortje van glanzig zwarte stof. Haar breedgerande tuinhoed hangt aan een lint over haar arm. Ze heeft zonnig-blauwe oogen met een zweempje weemoed; en een levenslustig stompneusje. Het smalle gezichtje en het poesle blanke halsje lijken bijna te zwak om de zware, donkerblonde vlechten te torsen. Ze kijkt of er geen verdriet op de Wereld kan bestaan. En ze is zoo slank en zoo licht dat ze Wolfgang pas echt dunkt, als ze, zwevend, onvermoeibaar huppelt over 't grasveld. Hij kan niet gelooven dat ze een zwakke borst heeft en dat hij haar moet sparen; hij gelooft dit nog minder als zij met krachtige stem haar Zwitsersche liederen over de beemden joedelt.

      Eensklaps bemerkt hij dat zijn gemoed van de jarenlange ziekte hersteld is en weer tot vertrouwende overgave bekwaam. En in zijn neiging: kunst en leven dooreen te doen vloeien, vergelijkt hij weldra Brions gezin met het gezin van den landgeestelijke in den roman van Goldsmith, dien Herder hem doet kennen; en niet hìj rekent zich tot degenen die "in deze eeuw van overvloed en verfijning belust zijn op "High-life" en verachtelijk den rug toekeeren aan dezen landelijken haard." Een wandeling in den maneschijn besluit den dag. Haar stemmetje verandert de donkerte der bosschages in klaar licht. Onder een priëel (dat aan Goldsmiths jasmijn-priëel herinnert) vertelt hij haar zijn sprookje van De Nieuwe Melusine, en nu begint zijn vermomming hem te verdrieten, ofschoon deze hem niet belet, de heele familie voor zich in te nemen. Bij het slapengaan verneemt hij van zijn makker dat Friederike nog niet verloofd is.

      En – in Straatsburg terug – voelt hij zich gedrongen, zijn "lieve, lieve vriendin" te schrijven (maar hij weet niet wàt) al ware 't slechts om de zoete pijn van de scheiding levendig te houden, daar het harde rumoer van de drokke stad dreigt ze hem te ontnemen. Tegen Kerstmis bezoekt hij de Brions weer en kondigt zich aan met verzen, waaruit blijkt, hoe innig hij den naïeven natuurtoon heeft beluisterd, die aan zijn bewondering voor Friederike verwant is:

      "Ich komme bald,

      ihr goldnen Kinder,

      Vergebens sperret uns der Winter

      In unsre warmen Stuben ein.

      Wir wollen uns zum Feuer setzen

      Und tausendfaltig uns ergötzen,

      Uns lieben wie die Engelein.

      Wir wollen kleine Kränzchen winden,

      Wir wollen kleine Sträuschen binden

      Und wie die kleinen Kinder sein.

      -"

      Het gebeurt, dat aan de middagtafel een nieuwe gast om zijn oud-modischen ronden paruik bespot wordt, en dat Wolfgang in een vaardig beheerschte opwelling van ergernis den grappenmaker het zwijgen oplegt. De nieuweling wordt zijn vriend. Het is de 30-jarige Jung, genaamd Stilling, die in de medicijnen komt studeeren nadat hij kolenbrander, kleermaker, schoolmeester en oogarts (volgens een hem schriftelijk overgeleverde methode) is geweest. Wolfgang tracht zijn diepgewortelde vroomheid te doorvorschen en zijn kinderlijk vertrouwen, dat hem bij elken tegenspoed doet zeggen: God zal zorgen! Hij kan het niet van zich verkrijgen, zijn vrienden ooit alleen een nieuw veld van kennis of gewaarwording te laten betreden, en zoo neemt hij dan nu het ontleedmes ter hand, volgt Jung naar de klinieken en naar de voorlezingen over verloskunde, hoewel deze liefhebberij hem een flink deel van zijn zakgeld kost.

      Nu blijkt, dat de operaties die Herder achtereenvolgens heeft ondergaan jammerlijk mislukt zijn. De zieke ontlast al zijn wrevel op Goethe. Maar deze verdraagt dit zonder morren; hij wijkt niet van de ziekekamer, waar hij onder Herders leiding meer en meer bevrediging gaat vinden in het streven van de Sturm- und Drangbeweging.

      Hij leert hoe in den loop van de Wereldgeschiedenis de echt natuurlijke poëzie der volkeren door klimaat, omgeving, regeeringsvorm wordt beïnvloed; leert den bijbel, de boeken Mozes', de psalmen waardeeren als poëzie van oorspronkelijke genieën. Poëzie blijkt hem het product van een nationalen geest, niet het privilege van een paar bevoorrechte enkelingen. Hij maakt kennis met den zacht schreienden weemoed van Ossians Schotsche zangen, met de sterke, omnevelde helden van de Noordsche mythologie, met Swifts brandenden spot, Homeros' onverstoorbaren lach… Nu eerst leert hij dezen Griekschen volksdichter goed lezen en hij gaat diens helden in zijn gewone spreektaal te pas brengen. – Herder vertrouwt hem toe dat hij meedingt in een prijsvraag naar den oorsprong van het Woord. God, aldus zijn opinie, was niet de spreekmeester van het paradijs, maar hij heeft den mensen een aanleg geschonken, die tot het ontstaan van de Taal СКАЧАТЬ