Goethe: Een Levensbeschrijving. D'Oliveira Elias
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Goethe: Een Levensbeschrijving - D'Oliveira Elias страница 17

Название: Goethe: Een Levensbeschrijving

Автор: D'Oliveira Elias

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ Götz, dat de boeren van plan zijn hem uit den weg te ruimen. Een afdeeling plunderaars door bondstroepen gevangen. Als Götz de boeren ter verantwoording roept voor hun woordbreuk, ontstaat ruzie, waarbij hij een van de belhamels een geweldigen klap geeft. In gevecht met bondstroepen wordt Götz gewond. Weislingen hoopt hem nu te vernietigen. 6. Nacht in 't woeste woud. Zigeunerkamp. Götz, bloedend binnengereden, wordt gastvrij ontvangen. 7. Tent van het opperhoofd. Terwijl de Zigeuners Götz verbinden, overvallen staatsche troepen het kamp; dooden het opperhoofd en nemen Götz gevangen. 8. Adelheids slaapvertrek. De page, door Weislingen uitgezonden om op zijn vrouw het oog te houden, wordt 's nachts binnengelaten, en belooft, door Adelheid geliefkoosd, vergif in Weislingens drinken te doen. 9. Heilbronn, voor den toren (waar Götz gevangen zit). Elisabeth, beangst voor wreedheid van de overwinnaars, zendt Maria naar Weislingen, om voor Götz genade af te smeeken. 10. Weislingens slot. Weislingen, reeds onder invloed van het gif, beeft voor den ter dood veroordeelden Berlichingen. Op Maria's smeekbeden verscheurt hij het vonnis. Page, door wroeging gekweld, bekent, hem op last van zijn overspelige Adelheid te hebben vergiftigd, en springt door het venster in den Main; Maria bidt voor ziel van stervenden Weislingen. 11. In een duister eng gewelf. Veemgericht veroordeelt Adelheid tot dubbele straf van koord en zwaard. 12. Binnenplaats van een herberg. Maria heeft geen rust, voordat ze haar broer heeft weergezien. 13. In den toren. Götz, door vernedering ontzenuwd, mag een half uur in het tuintje van den cipier. 14. Tuintje. Maria meldt dat het doodvonnis is vernietigd. Als Götz echter verneemt dat zijn dappere knaap Georg, dien hij als een zoon bemint, is gesneuveld, voelt hij, dat hij zich heeft overleefd; sterft met het woord "Vrijheid" op de lippen.

      Als Herder, wien hij een afschrift van dit werk heeft gezonden, hem met zijn gewone bittere pedanterie toevoegt, dat hij zich door Shakespeare heeft laten bederven, en dat alles maar gedacht en niet geschàpen is, antwoordt hij dat hij zelf het maar als een eerste poging beschouwt, van plan is het om te smelten en met nieuwe, edele stof aan te vullen.

      Wèl mag hij zeggen, dat zijn Engelsche meester hem heeft leeren "springen". Niet alleen de ontembare veelheid van personen en voorvallen die hij kreeg te boeken, maar ook het bewustzijn dat hij – als partijleider – het eerste schoone werk van de school moet voortbrengen, heeft hem gedwongen, den door zijn tijdgenooten als wet gehuldigden grondvorm van het classiek-Fransche drama te verbreken. Een rijke, natuurlijk levende stof – meent hij – wordt vermoord als men haar wil concentreeren, zoodat zij zich afspeelt als éene handeling, op éene plaats, in enkele uren. Hij heeft, naar het voorbeeld van Shakespeare, zijn lezers of toeschouwers willen voeren van stad naar stad, door een bonte wisseling van gebeurtenissen, die zich over jaren uitstrekken. Maar hij heeft dit zoo overdreven, dat zijn werk er onoverzichtelijk, dus duister door wordt en de bijpersonen den Held overstemmen. Het streven naar woeste grootheid is uitgeloopen op vormeloosheid. De wetlooze vrijheid van den kunstenaar is omgeslagen in gril. Zoo volgt op het zich-laten-gaan, dat een eisch van Goethes periode is, met onafwijsbare noodzakelijkheid een poging tot zelfbeperking. Zoo wordt de uitvoerige natuurlijke waarheid in het kunstwerk ondergeschikt gemaakt aan het hoogere belang van de rustige klaarheid. En binnen korten termijn gaat nu vriend Wolf van enkel-genialen Sturm-und-Dränger zich ontwikkelen tot den zelfbewusten Goethe.

      Hij heeft – daar een wereld, geheel vervuld met de louter-manlijke heldendaden van den "laatsten ridder" hem onnatuurlijk, dus innerlijk-onwaar lijkt, een vrouwelijke drijfkracht behoeft – de figuur van de duivelachtig-verleidelijke Adelheid in het historiesch gegeven gemengd. Maar al schrijvende heeft hij zelf zich in die vrouw verliefd, en, zijn oorspronkelijke bedoelingen vergetend, heeft hij haar zoo breeduit geteekend, heeft hij zooveel mannen voor haar doen buigen, dat zij tenslotte de Götz-figuur beschaduwt. Nu – van Wetzlar terug – gaat hij aan het over-werken; want hij kan niet van zich verkrijgen in het manuscript te schrappen. Ruwe uitdrukkingen – als men Zola een aschkarreman mag noemen, dan weten wij niet, welken titel voor den jongen Goethe te kiezen – worden door zachtere vervangen: het stuk kan thans onder de "Weiblein" komen. Adelheid (en haar wankelmoedige aanbidder Weislingen, in wien de schrijver zich eigen ontrouw voor oogen stelt) worden tot juistere proporties met het geheel teruggebracht. Maar nu moeten (gelijk van zelf spreekt) juist de scènes, die voor het schoonheidsgevoel van Sturm-und-Drang het hoogst staan, verdwijnen. Zoo het phantastische waarzegsters-tooneel, waarin bij het vlammen der wachtvuren en het warrelen der sneeuwvlokken de jonge Zigeuner met de betuiging van zijn wulpschheid angst aanjaagt. Goethe offert die scènes op (later heeft hij er een ballet van gemaakt, dat bij Weimar in een bosch werd vertoond). Maar hij is nog niet voldaan.

      Doch nu weet "Mephistofeles" Merck hem te overtuigen dat ook aan het overschrijven een eind moet komen, daar anders de aanvangs-inspiratie verloren gaat. En als, ten slotte, Wolfgang meent, dat hij dit werk, waaraan hij met zijn innigste persoonlijkheid heeft gecomponeerd, toch niet aan het philister-oordeel van den een of anderen uitgever kan onderwerpen, zegt de vreemdsoortige duivelsgezant: Dan geven wij het samen uit; er zijn schatten mee te verdienen! Gij betaalt het papier, ik betaal den drukker. Zoo geschiedde.

      In Mei 1773 werd overgegaan tot de verzending van het anonyme stuk, dat was "grootsch en onregelmatig als het Duitsche rijk" (Herder), het gewrocht "waarin alle drie de eenheden op z'n gruwelijkst werden mishandeld, dat was blij- noch treurspel en toch het schoonste en interessantste monster, waartegen men honderd comiesch-huilerige comedies zou willen inruilen". ("Teutsche Mercur") Vele groote schrijvers ontvingen het niet; wel de vrienden links en rechts.

      Het is geen drama. Het toont ons niet de rechtstreeks nawijsbare, logiesch onafwendbare, ontknooping van een scherp gestelde verwikkeling, die om één aandachts-centrum zich groepeert. Het is, zooals op het titelblad van de eerste bewerking vermeld stond, een gedramatiseerde (d. i. in dialoog omgezette, tot aanschouwlijke voorstelling zich leenende) kronyk. Gedramatiseerd, om haar zoo sprekend mogelijk te maken. Het is geen afgerond verhaal, doch een reeks episodes, welke grootendeels veroorzaakt worden door toevallige en van elkander vrijwel onafhankelijke omstandigheden; die met het karakter van den held slechts dit te maken hebben, dat de schrijver ze er mede in relatie brengt. Geen der te voorschijn geroepen botsingen wordt er psychologiesch geheel ten einde gevoerd. Telkens wordt de zooeven opgenomen verhaaldraad losgelaten, en wordt een nieuw moment ingevoegd, dat even spoedig vervalt.

      Doet, oppervlakkig bekeken, de drukke en op de planken onuitvoerbare wisseling van decoratief, binnen een en het zelfde bedrijf, aan Shakespeare denken, – in wezen is de Götz allerminst Shakespeariaansch (als geestdriftige bewonderaars het wel genoemd hebben). Indien men het – gelijk in Shakespeares tijd gebruikelijk – zou vertoonen op een kaal tooneel, waar opschriften het decoratief vervangen, en met spaarzaam gecostumeerde spelers: dan zou blijken dat bij den jongen Goethe de inkleeding bezwaarlijker is te ontberen dan bij zijn Engelschen meester. M.a.w. dat hij minder diep zijn karakters heeft ontleed, niet het universeele, door de eeuwen heen blijvende in de menschenziel heeft bereikt. De menschen van Shakespeare doorziet de ontwikkelde toeschouwer ondanks hun (vaak foutieve) "antieke" costumeeringen en zeden. Maar Goethes figuren staan of vallen met hun historische inkleeding, welke slechts door min of meer geleerd publiek volkomen wordt gevat. Terwijl bij Shakespeares menschen uitspraken en handelingen duiden op de laatste en geheimste gronden hunner karakters, – zoodat hun dieper wortelende verwantschap blijkt en een veelzeggende eenheid in de schijnbare tegenstrijdigheid hunner gedragingen zich openbaart – liggen de motieven van Goethes figuren in het duister; en vaak moet de uiting van hun gevoelens slechts dienen om een aan het oppervlak liggende situatie of enscèneering beknopt aan te wijzen. Kortom: Shakespeares menschen lijken natuurlijk doordat zij gedachtelijk-waar zijn; Goethes personages daarentegen zijn slechts natuurlijk. Men leert ze wel iets, maar niet véél beter kennen, dan men leert kennen een buurman, in wiens huishouden nu en dan een enkele blik gegund wordt, doordien zijn gordijnen toevallig openstaan. Men krijgt – Götz von Berlichingen genietend – het spijtige gevoel van hem wien in zijn droom schoone en wijze menschen werden voorgetooverd: hij zou ze zoo gaarne vasthouden om ze nader te bekijken, om ze te ondervragen naar de beteekenis hunner woorden … maar ze hooren niet, ze schieten voorbij, plaats latend voor evenzeer teleurstellende volgers.

      Maar schòon is de droom; en overweldigend schoon is ook dit werk van den 23-jarigen СКАЧАТЬ