Goethe: Een Levensbeschrijving. D'Oliveira Elias
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Goethe: Een Levensbeschrijving - D'Oliveira Elias страница 13

Название: Goethe: Een Levensbeschrijving

Автор: D'Oliveira Elias

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ het talent en de kunde waarmede dit thema is uitgewerkt, haalt hem een berisping van den auteur op den hals. Zwijgt hij eerbiedig, terwijl Herder hem rustig en gevoelvol een vertaling van Goldsmiths "Vicar of Wakefield" voordraagt, dan wordt hem toegevoegd dat hij het natuurlijk niet heeft gesnapt. Hij mort niet. En het volgend oogenblik omarmt Herder hem voor 't beeld van Shakespeare, "dien grootsten dichter der Noordelijke menschheid".

      Hij heeft nu eenige stukken van Shakespeare ernstig gelezen en hij durft niet voort, want hij vreest dat de geestdrift hem te machtig zal worden. Want dit is geen menschenwerk! Wolfgang gelooft dat de reusachtige boeken van het Noodlot zich voor hem openen. Het wezenlijke in dezen geweldigen, aan geen enkele kunstwet zich bindenden dramabouwer, datgene wat er van hem overeind blijft nà de vertaling, stelt hij tegenover de onnatuurlijke Fransche tragedieën: "Fransoosje, wat wou jij in die Grieksche wapenrusting uitvoeren? ze is je toch immers veel te groot en veels te zwaar!"

      Reeds vroeger heeft Wolfgang Shakespeare zijn meester genoemd (in een brief aan Oeser), maar nu pas dringt hij in hem door. Een nieuwe wereld – zoo zal hij het weldra in een Gedenkrede zeggen – gaat voor hem open, en blijft voortbestaan naast de wereld die woelt om hem henen. Door Shakespeares voorbeeld voelt hij zijn scheppingskracht van alle opgelegde mooidoenerij bevrijd en nu pas durft hij "springen". Natuur, natuur! niets zoo natuurlijk als Williams menschen! – wil hij verkondigen. Maar hij ziet op 't zelfde oogenblik dat die menschen niet natuurlijk zijn. Want ze handelen als waren ze horologies met kast en cijferplaat van crystal; die wijzen, gelijk het hun betaamt, den loop der uren aan, doch men kan tegelijkertijd de raderen en de veeren onderscheiden, waardoor ze worden gedreven. Zóó ontwaart men de motieven die Shakespeares menschen regeeren. Met dat heldere inzicht in de mysteriën van ziel en karakter, dat goed en kwaad als tegenoverliggende polen begrijpt; met zwaar pathos of met woesten humor of met padvindend vernuft toont de Engelsche profeet hem: hoe de eigenaardigheden van ons Ik zich te pletter botsen tegen het groote, ondoorgrondelijke Geheel.

      En in dat Straatsburg, waar de primitieve Duitsche volksaard door de binnendringende Fransche beschaving wordt gekruisd, leert Wolfgang beseffen dat zijn innerlijke strijd verknocht is aan den nationalen strijd: dat hij, zoo goed als heel de Duitsche literatuur, zich volstrektelijk los moet maken van het Fransche voorbeeld. Hij gaat de eens zoo gezochte Franschen minachten; hij heeft gemerkt dat zij, in conversatie met een vreemdeling, zich bepalen tot een angstvallig-beleefd corrigeeren van diens taalfoutjes; hun holle overmoed mishaagt hem; en Herder, die te Nantes en te Parijs heeft gewoond en daar enkele Fransche grooten heeft gekend, sterkt hem in zijn overtuiging. Zijn groote grief is, dat de Fransche geest bejaard is en aftakelt, en toch de mannen die vernieuwing kunnen brengen weert. Is het wonder dat een staat die een dapperen denker als Rousseau doodarm door de straten van zijn hoofdstad laat zwerven – en Rousseau is de eenige niet – aan verval en velerlei misbruik ten gronde gaat? Het jongste werk van Franschen geest, de vermaarde "Encyclopedie", lijkt Goethe een groote fabriek, vol rammelende weefspoelen. En het dunkt hem teekenend voor het Fransche onverstand, dat men het "Système de la nature", dien bijbel der materialisten, in allen ernst gevaarlijk acht. Daar het werk klaarblijkelijk op afstootelijke onderstellingen en allerminst op feiten berust, oordeelt hij het hoogst onschuldig. Baron Holbach, de schrijver, kondigt zich aan als afgeleefd grijsaard, die op den rand des grafs der afgeleefde menschheid de waarheid wil openbaren. Wel zeker, spot Wolfgang, die dit niet als een aanbeveling kan opvatten: Oude kerken hebben troebele ruiten. Wat weet die ouweman van de natuur? Hoe beziën en kersen smaken vrage men liever aan spreeuwen en aan kinderen.

      Boven de wuftheid, de overspanning, de verfijning der Franschen gaat Wolfgang hier in Straatsburg de waarheid, en de kracht, en den eenvoud van den Duitschen volksaard hoog schatten; en hij getuigt luidruchtig van zijn bevindingen. Om hem groepeeren zich de "biedere" jonge Germanen die zich in het openbaar zoo ruw, d. i. zoo ònfransch mogelijk gedragen, op straat en aan tafel, als gold het een betooging; zeer hoorbaar Duitsch spreken, en elkander geenszins onderschatten. Hij zelf verdient door zijn buitensporige ongeliktheid eernamen als "de Beer", "de Wolf", "de Westindiër".

      Hij heeft nu een onvergelijkelijk sprekend voorbeeld van Duitsche kunst ontdekt in de gothische cathedraal, die hij van begin af had bewonderd, zonder zich van het waarom rekenschap te geven. Gothische kunst zal voortaan Duitsche kunst heeten, en wordt ze thans nog onregelmatig genoemd en vormloos, hij zal betoogen dat de gothische bouwselen, bevallig maar toch sterk, zwaar maar toch rijzig, en dat speciaal Erwin von Steinbachs woud-schemerachtige Munster, dat natuurwerk, dat schoone kristal met zijn ver-doorgevoerde overeenstemming tusschen hoofdlijn en détail, getrouw afspiegelen het Duitsche karakter. En menigmaal bestijgt hij met zijn bent den toren, houdt toespraken op het platvorm, waarna de Sturmers en de Drängers met gevulde roemers de rood-ondergaande zonne groeten.

      Eens zijn de vrienden voor het gebouw vergaderd en een van hen maakt de opmerking: Jammer toch, dat er maar éen toren van voltooid is. – Wolfgang, met zijn gewone levendigheid, beweert dat die toren niet is voltooid: er behooren nog vier slanke pinakels bij, op iederen hoek éen. – Hoe weet u dat? vraagt hem een omstander. – Ik heb, antwoordt Goethe, de Münster zoo lang en met zooveel liefde bekeken, dat ze mij dit geheim heeft toevertrouwd! – De vreemde begeleidt hem naar 't archief en laat zien dat de oorspronkelijke teekening hem in 't gelijk stelt. Dankbaar trekt Wolf die teekening over op een blad oliepapier.

      Nu hij, Herders leiding snel ontgroeid, een persoon en een aanvoerder wordt, kan een botsing tusschen zijn karakter en dat van zijn leermeester niet uitblijven. Herder is door en door theoreticus en datgene in de menschen dat aan zijn algemeene begrippen niet beantwoordt, hun eigen individualiteit, bespot hij met ruw en onvermoeid sarcasme. Wolfgang houdt al zijn zwakheden: zijn alchimistische studiën, zijn zoeken naar mystiek, zijn dichtproeven waaruit verliefdheid blijkt, zorgvuldig voor hem geheim. Doch Herder voelt in hem den toekomstigen leider, en terwijl hij in brieven aan zijn verloofde met gekunstelde onderschatting van "den jongeman" spreekt, vervolgt hij hem met critiek, en bedilt zelfs zijn naam, waarvan hij zich afvraagt of die op verwantschap met Goden, Gothen of Kothe (d. i. modder) duidt. Dit pijnigt Wolfgang, die meent dat een naam maar geen manteltje is, dat men afwerpt als het hindert. Maar hij weet zich te bedwingen. Hij is bezig volkomen zelfbeheersching te leeren:

      Om zijne nerveuze vatbaarheid voor geluid te overwinnen, gaat hij 's avonds bij de taptoe naast de rommelende trommen loopen, hoewel aanvankelijk zijn ingewanden meetrillen. Wetend dat het uitzicht van een hoogte af hem doet duizelen, klautert hij herhaaldelijk tot in het nokje van den Munstertoren, en blijft daar een kwartier lang op een vlak van nog geen el in 't vierkant staan. Zijn medische liefhebberij went hem aan lijken en aan afzichtelijke zieken. 's Nachts op het kerkhof tracht hij zijn geheimzinnig beven te bedwingen, en hij slaagt daarin zoo goed, dat hij dit angstgevoel later, zelfs met groote moeite, niet geheel terugvindt. En ook de uitvallen van grimmigen Herder wil hij verdragen. Hij vermijdt gesprekken over onderwerpen die den zieke ergeren, hij weet altijd een terrein van gemeenschappelijke sympathie te vinden. Voortaan kan hij ook bevriend zijn met iemand die totaal anders denkt als hij. En zoo blijkt zijn samenzijn met den rijperen Herder niet toeval alleen: door een machtige zelftucht heeft hij zich diens leeringen waardig gemaakt, toen hij voelde dat hij er behoefte aan had.

      En nadat hij Herder met geleend geld – waarvoor hij later met een hekeldicht zal worden bedankt – heeft voortgeholpen, bespeurt hij hoeveel hij heeft gewonnen. Er zijn zooveel plannen in hem ontstaan, dat hij niet weet, welk plan het eerst aan te pakken. Hij leest de auto-biographie die de laatste ridder, Götz von Berlichingen, tot zijn verdediging heeft opgesteld: en hij wil de nagedachtenis van dezen braven, ruwen, waarheidlievenden zelfhelper uit den middeleeuwschen vrijbuiterstijd, de nagedachtenis van dien echten Duitscher redden, door hem in dramatischen vorm te doen herleven. – Zijn geestverwantschap met den zoekenden Faust uit het oude poppenspel, die evenals hij in menigerlei weten den samenhang der dingen tracht te bevroeden, en daarna zich in het Leven werpt, gaat zich openbaren. Hij vergast zich in stilte aan de dus ontstane scheppingsmogelijkheid, zonder iets neer te schrijven van wat СКАЧАТЬ