Goethe: Een Levensbeschrijving. D'Oliveira Elias
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Goethe: Een Levensbeschrijving - D'Oliveira Elias страница 8

Название: Goethe: Een Levensbeschrijving

Автор: D'Oliveira Elias

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ schreef zijn zuster dat dit stuk naar de werkelijkheid gecopiëerd was en zeker doen de goedige Amine en de grillige Eridon aan twee, den lezer reeds bekende, personages denken. Maar de typeering van Eridon, hoe scherp ook, is vergeleken bij deze werkelijkheid, niet compleet. De vraag dringt zich op, wat Amine eigenlijk aan hem ziet? Kaatje verdroeg Wolfs grillen zoo geduldig wijl ze bekoord werd door diens genialen overmoed; en deze juist ontbreekt Eridon.

      Dit verwijst naar een grondtoon van Goethes dichterschap: zijn streven naar het universeele, d.i. het algemeen toepasselijke. Ongetwijfeld, al zijn werken, sedert zijn studententijd ontstaan, zijn "brokstukken van een groote biecht"; en zijn helden dragers van d'een of andere zijde van zijn eigen karakter. Maar – en dit zegt meer – de teekening van zulke karaktereigenschappen werd gaandeweg gezuiverd van alle individueele bijmengselen; zoodat ieder, hoe overigens zijn levensomstandigheden ook waren, mits zijn persoonlijkheid maar dezen trek bezat, er zich in kon weervinden. In Die Laune des Verliebten is het hem niet te doen om den student Wolfgang, doch om den – hem onuitstaanbaar dunkenden – ziekelijk-jaloerschen jongeling in het algemeen. En aangezien men niet bepaald geniaal behoeft te zijn om zijn meisje te plagen, werd de betooverende wildheid van het model weggelaten: Er zijn veel jaloersche jongelingen, doch er is maar éen prikkelbare Goethe. – In deze beschouwing ligt opgesloten, dat in het herdersspel de liefde van Amine ongemotiveerd is, en dat dus het heele stuk op losse schroeven staat. Maar hier is tevens een onderscheiding gemaakt, die de lezer wèl zal doen tot goed begrip van Goethes later leven in het oog te houden: Goethe wil twee karakters naast elkaar plaatsen, op elkander laten inwerken: hoe ze tot elkaar komen, – daarover bekreunt hij zich allerminst!

      Eenmaal aan het werk, ontwierp Wolfgang plannen voor een aantal stukken, waarin sommige levenservaringen, misschien zelfs reeds sommige bespiegelingen naar aanleiding van ervaringen, op soortgelijke wijze moesten verbeeld. Maar deze concepten werden niet uitgewerkt – omdat ze alle tragiesch eindigden. Dit beduidt niet dat Wolfgang het leven, zooals het zich nu eenmaal aan hem had voorgedaan, niet wilde zien; maar wel, dat zijn geest altijd uit was op herstel van een verstoord geestelijk evenwicht, en voor iedere ramp instinctief een door diep inzicht gemotiveerden troostgrond zocht. Eerst als hij, al werkend, voor een bepaalde groep zielsverschijnselen zulk een troostgrond had gevonden, voelde hij zich er tegen opgewassen, kon hij als een verder ziend God zweven boven de werkelijkheid; eerst dan was het stuk "realiteit" rijp voor bewerking. Hij besteedde een groot deel van zijn leven aan de verovering van de hier aangeduide neiging, die hij van zijn moeder had geërfd.

      – Eén stof nu, hoewel vol treurnis, leek hem geschikt om eenigszins schertsend te worden opgevat, en hij maakte ze tot onderwerp van zijn blijspel in verzen Die Mitschuldigen. Gelijk men bespeuren zal, kon deze samenloop van omstandigheden voornamelijk hierom onschuldig worden voorgesteld, omdat hij in een luchtig-"verdraagzame" moraal een oplossing schijnt te vinden, voordat de tragiek, die er eigenlijk uit voortvloeit, hem heeft achterhaald. De opmerking is gewettigd, dat in het dagelijksch leven een hoeveelheid zedelijk bederf, als hier met wat uiterlijke grappen overgoten wordt aangevoerd, op iets hevigers moet uitmonden. Maar het doek valt, voordat dit hevige kan beginnen.

      Dit stuk is te rekenen tot de eerste periode van Goethes ontwikkeling als dramaturg, nl. tot de periode van het gewrongen, of juister: van het voorkomen slot.

      Ziehier het geraamte van dit blijspel, waarin Goethe allerlei wantoestanden objectiveert, die hij als wijsneuzig knaapje heeft aanschouwd:

      – De vierentwintigjarige herbergiersdochter Sophie (het wachten moede) heeft een slampamper gehuwd, met name Söller, die zich ook in den echtelijken staat maar niet betert. Door een speelgenoot om geld gemaand, wil hij een logé, Alcest, dien hij op een feestje gelooft, bestelen. Doch op het oogenblik dat hij diens kamer binnensluipt, heeft Sophie daar een rendez-vous met Alcest, haar vroegeren minnaar; die gaarne zou doen als berouwvolle minnaars meestal doen. Op het oogenblik dat Söller wil stelen, drijft de verschijning van den waard, zijn schoonvader, hem in het alcoof, waar hij gedwongen wordt een warm liefdesonderhoud tusschen Alcest en Sophie bij te wonen, dat duurt totdat Alcest al te vurig zich betoont. Den ochtend daarop beklaagt Alcest zich over den diefstal. Hij belooft den nieuwsgierigen waard dat deze den brief mag lezen, dien hij in den afgeloopen nacht vergeefs heeft gezocht, en de waard verraadt nu zijn dochter; hij meent nl. dat Sophie het geld heeft gestolen. Alcest, met deze wetenschap toegerust, hoopt dat Sophie hem nu meer ter wille zal zijn; maar zìj beschuldigt haar vader. Söller laat nu voorzichtig los dat hij de dief is, maar ook dat hij weet wat er tusschen den logé en zijn vrouw is voorgevallen, zoodat Alcest het wel uit zijn lijf zal laten hem aan te klagen. – Geen van vieren volkomen onschuldig zijnde, schenken deze "medeplichtigen" elkaar vergiffenis en "niemand wordt gehangen".

      De critiek heeft den twintigjarigen dramaturg tot op den huidigen dag kwalijk genomen dat de verhoudingen in De Medeplichtigen niet alleen hoogst onzedelijk, maar ook gewrongen zijn. Wij van onzen kant achten het gepast, zulk bezwaar tegen dit beginnerswerk van den man, die op ruim tachtigjarigen leeftijd nòg schreef, niet breed uit te meten; liever gaan wij na, of in de fouten van den jongeling misschien de kiem schuilt van eigenschappen die wij in den man prijzen. Wij hebben, dus doende, op bovengenoemde critici dit voor, dat wij trachten in Goethes drama's een ontwikkelingsgang op te sporen, volgens een methode die hij zelf met zooveel liefde op natuur- en beschavingsverschijnselen heeft toegepast. En de lezer zal, voordat hij deze bladzijden ten einde is, ontwaren, dat Goethe deze onderzoeksmethode vond langs den weg der zelfbeschouwing, zelfontdékking. Hiermede is gezegd dat wij aan zijnen geest geen vreemde bestanddeelen opdringen, wanneer wij trachten een ontwikkelingsgang op te sporen in zijn dramatischen arbeid.

      Nader bekeken, komt bedoeld bezwaar (de "gewrongenheid") hierop neer, dat de bewegingsmotieven, (die tot taak hebben: de voorvallen van de eene scène naar de andere te drijven) gemeten naar den maatstaf van het dagelijksch leven, te zwak zijn voor den arbeid dien ze hebben te verrichten en – met hulp van den dichter – ten slotte tòch verrichten. Een voorbeeld: Goethe wil den waard op Alcests kamer hebben, opdat hij vermoedens opvatt' tegen zijn daar aanwezige dochter. Hoe krijgt hij hem op die kamer? Hij laat hem 's nachts binnensluipen… goed, maar waarom doet die man dat?.. uit nieuwsgierigheid naar een brief. Tegenwerping: dat doet een overigens rustig man niet! – Deze tegenwerping zou vernietigend zijn, indien het in Goethes bedoeling lag, een brok leven (in werkelijkheid of in phantasie waargenomen) met de daarin aangetroffen tendenzen zoo getrouw mogelijk weer te geven. Doch verre van dien: hij zocht naar de belichaming van een gedachte die zijn ervaring hem ingaf, naar een dramatiesch opvoerbaar beeld van zijn levensblik. Dit beeld kon bij den twintigjarigen idealist zoo schril worden, wijl zijn werkelijkheid niet als werkelijkheid zonder meer was bedoeld, maar als belichaamde geest.

      Daarbij deed zich echter een moeilijkheid voor: door het vertrouwen, dat hij ouderen weet in te boezemen, is hij in de gelegenheid gekomen veel te zien van "het leven"; ja, maar zonder het eigenlijk te ondervinden. Hij ziet verder dan hij kan begrijpen. Hij heeft een algemeen oordeel over de ervaringen van anderen, zonder er heelemaal in te zijn en de détails er van te kennen, daar deze hem, werkeloozen toeschouwer, ontgaan. Dit spiegelt zich af in zijn werk. Als de groote lijnen maar goed loopen, laat het hem koud, op welke stoffelijke grondslagen die groote lijnen rusten. Wie zijn stuk wil begrijpen, gelijk hij zelf het begreep, die vatte het niet op als zwak, foutief realisme, maar als onontwikkelde "moraliteit" (min of meer in middeleeuwschen zin).

      Dus als een pleidooi voor verdraagzaamheid? Dit meenen sommige critici. Wie echter het stuk kent, zal toegeven dat verdraagzaamheid in dit verband beteekent: een afgestompt zedelijk oordeel. Iemand is verdraagzaam als hij zijn medemenschen hun zonden vergeeft, overwegend dat in een speciaal geval de verleiding overmatig sterk is geweest, of wijl hij in het algemeen overweegt hoe zwak de mensch staat tegenover verleiding; maar niet als hij, gelijk Söller, een belager diens schuld kwijt scheldt, vreezend dat anders van hem een boekje zal worden opengedaan; en vervolgens zijn onmacht tot wraak met opgeblazen profeten-zwier bemantelt. Tegenover een medeplichtige staat men zwak; – ziehier de moraal van het stuk. En hierop zij nadruk gelegd, СКАЧАТЬ