De Wonderen van den Antichrist. Lagerlöf Selma
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Wonderen van den Antichrist - Lagerlöf Selma страница 8

Название: De Wonderen van den Antichrist

Автор: Lagerlöf Selma

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ keek tersluiks naar pater Jozef.

      Deze zat stil naar den grond te staren, en zuchtte, gelijk hij gewoonlijk deed.

      Hij dacht niet aan Gaetano, en zij, zij merkte het in het geheel niet.

      Zij vertelde dat zij een dienstmeisje had, dat Pacifica, en een knecht, die Luca heette.

      Maar ze had van beiden weinig hulp, want Pacifica was oud en sedert zij doof was geworden, was zij zoo prikkelbaar, dat zij haar niet in den winkel kon laten helpen.

      En Luca, die eigenlijk beeldsnijder was en heiligenbeelden maken moest, had nooit tijd om in de werkplaats te zijn, maar hij was altijd in den tuin te vinden, waar hij de bloemen verzorgde.

      Ja, ze hadden ook een tuin op den rotsgrond van den Monte Chiaro. Maar Gaetano moest niet denken dat daarin iets bizonders groeide. Bij haar was niets zooals in het klooster, dat kon hij toch wel begrijpen.

      Maar zij wilde hem zoo gaarne meenemen, omdat hij een der oude Alagona’s was. En thuis hadden zij, Luca en Pacifica tegen elkaar gezegd:

      „Wij vragen niet of wij meer zorg krijgen; als wij hem maar hier hebben.”

      Neen, dat wist de Madonna, dat ze dat niet deden.

      Het was nu slechts de vraag, of hij wat wilde ontberen, om bij hen te zijn.

      En nu had zij haar verhaal geëindigd en pater Jozef vroeg wat Gaetano dacht te antwoorden. Het was de wil van den prior, zei pater Jozef, dat Gaetano zelf zou beslissen.

      En men had er niets tegen, dat hij in de wereld ging, omdat hij de laatste van zijn geslacht was.

      Gaetano gleed zacht van donna Elisa’s schoot.

      Maar antwoorden! Het was niet zoo gemakkelijk te antwoorden.

      Het was heel moeilijk neen te zeggen tegen deze signora.

      Pater Jozef kwam hem te hulp.

      „Vraag de signora, of je over een paar uur antwoorden moogt, Gaetano.”

      „De knaap heeft nooit anders gedacht dan monnik te worden,” zei hij verklarend tot donna Elisa.

      Zij stond op, nam haar parapluie en beproefde er vroolijk uit te zien, maar ze had tranen in de oogen.

      „Zeker, zeker moest hij zich bedenken,” zei zij.

      „Maar indien hij Diamante kende, dan zou hij dat niet noodig hebben. Nu woonden daar slechts boeren, maar eens leefden daar een bisschop en vele priesters en een groote menigte monniken.

      „Wel waren dezen nu weg, maar daarom niet vergeten. Want sedert dien tijd was Diamante een heilige stad. Daar werden meer feestdagen gevierd dan ergens anders; en er waren zeer vele heiligen en nog heden ten dage kwamen daar een menigte pelgrims. En hij, die in Diamante woonde, hij kon God nooit vergeten. Hij was bijna zelf een priester. Dus wat dat betreft, kon hij gerust daar heengaan.

      „Maar Gaetano moest zich bedenken, indien hij dat wilde. Zij zou morgen terugkomen.”

      Gaetano gedroeg zich al heel slecht. Hij wendde zich van haar af en ijlde naar de deur. Hij zei geen woord, dat hij dankbaar was voor haar bezoek. Hij wist dat pater Jozef dit van hem verwacht had, maar hij kon niet.

      Hij dacht aan den grooten Mongibello, dien hij nooit te zien zou krijgen en aan donna Elisa, die nooit weer terug zou komen, en aan de school en aan den door hooge muren omgeven kloostertuin en aan een geheel leven als van een gevangene. Neen, pater Jozef mocht van hem verwachten, wat hij wilde, Gaetano moest vluchten.

      En het was hoog tijd. Toen Gaetano tien stappen van de deur was, brak hij in tranen uit. ’t Was zoo hard voor donna Elisa. O! dat zij nu genoodzaakt was alleen naar huis te gaan! Dat Gaetano niet met haar kon vertrekken!

      Hij hoorde, dat pater Jozef er aankwam en hij drukte zijn gelaat tegen den muur. Kon hij dat snikken slechts laten! Pater Jozef zuchtte en prevelde gebeden, zooals hij gewoonlijk deed. Toen hij bij Gaetano kwam, bleef hij staan en zuchtte dieper dan ooit.

      „Dat is de Mongibello, de Mongibello,” zei pater Jozef, „niemand kan den Mongibello weerstaan.”

      Gaetano antwoordde hem door nog heftiger te schreien.

      „’t Is de berg, die hem lokt,” mompelde pater Jozef. „De Mongibello is gelijk aan de gansche aarde, daarop worden alle planten en luchtstreken, alle schoonheid, alle betoovering, alle wonderen der geheele wereld gevonden. De gansche aarde komt opeens om hem te lokken.”

      Gaetano voelde, dat pater Jozef de waarheid sprak. ’t Was alsof de aarde krachtige armen uitstrekte om hem te vangen. Hij voelde, dat hij zich aan den muur moest vastklemmen om niet weggerukt te worden.

      „’t Is beter, dat hij de wereld te zien krijgt,” zei pater Jozef. „Hij zou slechts naar haar verlangen, indien hij in het klooster bleef. Als hij de aarde te zien krijgt, zal hij misschien eens terugverlangen naar den hemel.”

      Gaetano begreep nog niet wat de pater meende, toen hij zich voelde optillen door pater Jozefs armen en terugdragen naar de ontvangkamer, waar hij op donna Elisa’s schoot werd gezet.

      „Gij moet hem nemen, donna Elisa, want gij hebt hem gewonnen,” zei pater Jozef. „Gij moet hem den Mongibello laten zien en trachten of gij hem behouden kunt.”

      Maar toen Gaetano opnieuw op donna Elisa’s schoot zat, voelde hij zich zoo gelukkig, dat het hem onmogelijk was nog eens van haar te vluchten. Hij was zoo gevangen, alsof hij in den Mongibello zat en de bergwanden zich achter hem gesloten hadden.

      II.

      Fra Gaetano

      Een maand had Gaetano bij donna Elisa gewoond en hij was zoo gelukkig geweest als een kind slechts zijn kan. Alleen te reizen met donna Elisa, was geweest als te rijden in een wagen, bespannen met gazellen en paradijsvogels, maar bij haar te wonen was gedragen te worden op een gouden stoel met zilveren zonneschermen.

      Toen kwam de beroemde Franciscaner, pater Gondo, in Diamante en donna Elisa en Gaetano gingen naar de markt om hem te hooren. Want pater Gondo preekte nooit in de kerk, maar verzamelde altijd de menschen om zich heen op een marktplein of bij een stadspoort.

      De geheele markt was zwart van menschen, maar Gaetano, die op de leuning van de raadhuistrap zat, kon pater Gondo, die op den rand van de bron stond, duidelijk onderscheiden. Hij dacht er telkens aan of het waar kon zijn, dat de monnik onder zijn pij een haren boetekleed droeg en of het koord, dat hij om het middel had, vol knoopen en ijzeren stekels was om hem tot geesel te kunnen dienen.

      Wat pater Gondo sprak, kon Gaetano niet verstaan, maar de eene rilling na de andere ging hem door de leden bij de gedachte, dat hij nu een heilige zag.

      Toen de pater ongeveer een uur gesproken had, maakte hij met de hand een teeken, dat hij een oogenblik wilde rusten. En hij daalde neer van den bronrand, ging zitten en steunde zijn gelaat met beide handen. Terwijl de monnik zoo zat, hoorde Gaetano een dof geruisch. Dat had hij vroeger nooit gehoord. Hij keek om zich heen om te zien wat het was. En het was het geheele volk, dat tegelijk sprak.

      „Gezegend! gezegend! gezegend!” zeiden allen als uit één mond. De meesten fluisterden slechts, of prevelden, niemand sprak luid, daarvoor was de eerbied te groot.

      En allen hadden tegelijk hetzelfde woord gevonden.

      „Gezegend! СКАЧАТЬ