De Wonderen van den Antichrist. Lagerlöf Selma
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Wonderen van den Antichrist - Lagerlöf Selma страница 10

Название: De Wonderen van den Antichrist

Автор: Lagerlöf Selma

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ hij stond op en maakte een gebaar met de hand, dat donna Elisa verbaasd deed staan. Zoo hadden al de mannen van haar geslacht zich gedragen. Haar vader en haar grootvader, zij herkende daaraan al de trotsche heeren van Alagona’s stam.

      „Ge spreekt zoo, omdat ge niets weet, donna Elisa,” zei de knaap. „Neen, neen, ge weet niets, ge weet niet waarom ik God moet dienen. Maar nu zult gij het weten. Ziet ge, het is lange jaren geleden. Vader en moeder waren zoo arm en we hadden niets te eten en toen ging vader weg om werk te zoeken en hij kwam nooit terug. Moeder en wij kinderen waren op het punt te verhongeren. Toen zei moeder: „Wij zullen vader gaan zoeken!” En wij gingen. Het werd avond, het regende hevig en op enkele plaatsen stroomde er een heele rivier over den weg.

      „Moeder vroeg in een huis of wij daar mochten overnachten. Neen, ze joegen ons weg. Moeder en wij stonden op den weg te schreien. Toen bond moeder haar kleeren op en waagde zich in den stroom die over den weg bruiste. Zij had klein zusje op den arm en groote zus bij de hand, en een zwaar pak op het hoofd. Ik volgde haar zoo vlug ik slechts kon. Ik zag hoe moeder struikelde. De bundel dien zij op het hoofd droeg, viel in den stroom, moeder greep er naar en verloor klein zusje. Zij greep naar klein zusje en toen werd groote zus door den stroom meegesleurd. Moeder trachtte haar beiden te grijpen, maar ook zij werd door het water meegesleept. Ik werd bang en sprong aan land. Pater Jozef heeft mij gezegd, dat ik gespaard bleef, opdat ik God voor de dooden zou kunnen dienen en bidden. En dat was de reden, dat ik eerst monnik zou worden, en dat ik nu naar den Etna wilde gaan om heremiet te worden.

      „Want, donna Elisa, ik moet God dienen.”

      Donna Elisa gaf zich nu gewonnen.

      „Ja, ja, Gaetano,” zei zij, „maar het doet mij zoo’n verdriet. Ik kan niet verdragen dat je van mij weggaat.”

      „Neen, maar ik ga ook niet weg,” zei Gaetano. Hij was zoo vroolijk, dat hij lust gevoelde te lachen.

      „Ik zal niet weggaan.”

      „Zal ik met den pastoor spreken, dat je op een seminarium kunt komen?” vroeg donna Elisa ootmoedig.

      „Neen maar, dat ge niets begrijpt, donna Elisa, dat ge niets begrijpt! Ik zeg u immers, dat ik niet van u wil gaan. Ik heb iets anders gedacht.”

      „Wat hebt ge bedacht?” vroeg zij treurig.

      „Wat gelooft ge dat ik gedaan heb, terwijl ik daar op de trap zat, donna Elisa? Ik droomde. Ik droomde, dat ik weg wilde loopen. Ja, donna Elisa, ik stond in den winkel en wilde de deur openen, maar kon niet omdat er zooveel grendels voor waren. Ik stond in de duisternis en schoof grendel na grendel weg, maar steeds waren er weer nieuwe. Ik maakte een vervaarlijk leven en dacht: Nu hoort donna Elisa me stellig.

      „Eindelijk was de deur open en ik wilde de straat op ijlen, toen ik een hand in mijn nek voelde, en gij mij naar binnen trokt. Ik schopte en schopte en ik sloeg u, omdat ik niet mocht gaan. Maar donna Elisa, ge droegt een lantaarn, en toen zag ik dat gij het niet waart, maar moeder.

      „Toen durfde ik niet langer tegenstribbelen, ik werd zoo bang, want moeder is immers dood. Maar zij nam den bundel, dien ik droeg, en maakte hem los.

      „Moeder lachte en zag er verheugd uit, en ik was gelukkig, omdat zij niet boos op mij was.

      „Het was zoo vreemd. Hetgeen zij uit den bundel haalde, waren al de kleine heiligenbeeldjes die ik gesneden heb, terwijl ik in den winkel zat en die waren zoo mooi.

      „Kan je nu zulke mooie beelden snijden, Gaetano?” vroeg moeder.

      „Ja,” antwoordde ik.

      „Dan kan je God daarmee dienen,” zei moeder.

      „Behoef ik donna Elisa dan niet te verlaten?”

      „Neen,” zei moeder.

      „En juist toen moeder dat zei, wektet gij mij.”

      Gaetano zag donna Elisa triomfeerend aan.

      „Wat meende moeder daar nu mee?”

      Donna Elisa stond verbaasd.

      Gaetano wierp het hoofd achterover en lachte.

      „Moeder meende, dat ge mij in de leer moest doen, opdat ik God zou kunnen dienen door schoone beelden van engelen en heiligen te snijden, donna Elisa!”

      III.

      De godszuster

      Op het edele eiland Sicilië, waar nog meer oude zeden heerschen dan ergens anders in het Zuiden, bestaat nog de gewoonte, dat ieder mensch zich in de jeugd een godszuster of godsbroeder kiest, die haar of zijn kind ten doop zal houden indien zij of hij dit eens krijgt.

      Maar dat is volstrekt niet het eenige nut, dat godszusters en broeders van elkaar hebben. Zij moeten elkaar liefhebben, elkaar dienen en wreken. In het oor van een godsbroeder kan men al zijn geheimen begraven. Men kan hem zoowel zijn geld als zijn liefste toevertrouwen, zonder bedrogen te worden.

      Godszusters en broeders zijn elkaar trouw, alsof ze uit één moeder geboren waren, omdat hun verbond gesloten is voor San Giovanni Battista, den meest gevreesde van alle heiligen.

      Dikwijls gaan arme menschen met hun half volwassen kinderen naar rijke menschen om dezen te verzoeken of ze godszuster of broeder met hun jonge dochters of zonen willen worden. Welk een heerlijk gezicht is het niet op den dag van den heiligen Dooper al deze feestelijk gekleede kinderen te zien, die door de groote steden trekken om godszusters en broeders te zoeken.

      En als het den ouders gelukt is hun zoon een rijken godsbroeder te geven, zijn zij zoo gelukkig alsof ze hem een landgoed als een erfenis kunnen nalaten. Toen Gaetano in Diamante kwam, was er een klein meisje, dat voortdurend den winkel van donna Elisa in- en uitliep. Ze droeg een rooden mantel en een puntig mutsje en acht lange, zwarte lokken kwamen onder dat mutsje te voorschijn. Zij heette Giannita en was de dochter van donna Olivia die groenten verkocht.

      Maar donna Elisa was haar peettante en daarom dacht deze er dikwijls over, wat zij voor haar zou kunnen doen.

      Nu goed, toen Sint-Jansdag aanbrak, bestelde donna Elisa een wagen en reed naar Catania, dat volle vier mijl van Diamante ligt. Zij had Giannita bij zich en beiden waren in feestgewaad.

      Donna Elisa was in zwarte zijde met paarlen gekleed en Giannita had een wit tulen kleedje aan, met bloemen versierd. In de hand droeg Giannita een mand met bloemen en boven op de bloemen lag een granaatappel. De reis ging zeer voorspoedig voor donna Elisa en Giannita. Toen ze eindelijk aan het witte Catania gekomen waren, dat glanzend op den zwarten lavabodem ligt, reden ze naar het schoonste paleis van de stad.

      Dit was hoog en groot, zoodat de arme, kleine Giannita zich zeer verlegen gevoelde, omdat ze genoodzaakt was daar in te gaan. Maar donna Elisa stapte moedig naar binnen en zij werd naar cavaliere Palmeri en zijn vrouw gevoerd, die het paleis bewoonden.

      Donna Elisa herinnerde signora Palmeri er aan, dat zij vriendinnen der jeugd waren en verzocht of Giannita godszuster met de signora’s jong dochtertje mocht worden. Dat voorstel vond bijval en de jonge signorina werd binnengeroepen. Zij was een klein wonder van lichte zijde, Venetiaansche kant, groote zwarte oogen en welig krullend haar. Haar klein lichaam was zoo tenger en slank, dat men het in het geheel niet opmerkte.

      Giannita reikte haar de mand met bloemen en zij nam die genadig aan, liep om haar heen en was opgetogen over haar lange gladde lokken.

      Zoodra zij deze gezien had, snelde zij weg om een СКАЧАТЬ