De Wonderen van den Antichrist. Lagerlöf Selma
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Wonderen van den Antichrist - Lagerlöf Selma страница 6

Название: De Wonderen van den Antichrist

Автор: Lagerlöf Selma

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ haar leed deed, dat hij twaalf jaar oud was geworden, zonder dat één zijner familieleden naar hem gevraagd had. Maar zij had niet geweten, dat er nog iemand van den anderen tak in leven was. Hoe zij dat nu opeens was te weten gekomen? Ja, Luca had zijn naam in de courant gelezen. Die had gestaan bij degenen, die een prijs gekregen hadden. Dat was nu een half jaar geleden, maar het was een verre reis naar Palermo. Zij had moeten sparen en sparen om het reisgeld bijeen te krijgen. Ze had niet eerder kunnen komen. Maar hierheen gaan om hem te zien, dat moest ze. Santissima Madre, zij was zoo blij geweest!

      Zij was het, donna Elisa, die Alagona heette. Haar overleden man was een Antonelli geweest. Er bestond nog één Alagona, dat was haar broeder. Hij woonde ook in Diamante. Maar Gaetano wist zeker niet waar Diamante lag?

      De knaap schudde met het hoofd. Neen dat kon ze wel denken, ze lachte.

      „Diamante ligt op den Monte Chiaro. Weet je waar de Monte Chiaro ligt?”

      „Neen.”

      Zij trok haar wenkbrauwen op en zag er heel schalks uit. „De Monte Chiaro ligt op den Etna, indien je weet waar de Etna ligt?”

      Dat klonk zoo aarzelend alsof het al te veel verlangd was, dat Gaetano iets van den Etna zou weten. En zij lachten alle drie, zij, zoowel als pater Jozef en Gaetano. Ze werd een heel ander mensch, nadat zij hen aan het lachen gebracht had.

      „Wil je met mij meegaan om Diamante, den Etna en den Monte Chiaro te zien?” vroeg ze vlug.

      „Den Etna moet je zien. Dat is de grootste berg op de geheele wereld. De Etna is een koning en de bergen rondom hem liggen op hun knieën en wagen het niet hun blikken te verheffen naar zijn aangezicht.” Toen begon zij al het mogelijke van den Etna te vertellen.

      Ze dacht zeker, dat dit hem zou kunnen lokken.

      En ’t was werkelijk waar, dat Gaetano er nooit over nagedacht had, wat de Etna eigenlijk voor een berg was. Hij had niet geweten, dat hij sneeuw op zijn kruin had, eikenloof in den baard, en wijnranken om het middel en dat hij tot over de knieën in oranjebosschen trapte. En langs den berg stroomden groote, breede zwarte rivieren. Die waren heel merkwaardig, ze vloeiden zonder te murmelen, zij golfden zonder wind, de slechtste zwemmer kon er zonder een brug over komen.

      Gaetano raadde, dat zij lavastroomen bedoelde. En zij was zoo blij, dat hij dit had kunnen raden. Hij had dus verstand. Hij was een echte Alagona.

      En dat de Etna zoo groot was! Denk eens aan, dat men drie dagen noodig heeft om er omheen, en drie dagen om naar den top en weer naar beneden te rijden.

      En dat er behalve Diamante nog vijftig steden en veertien groote bosschen en twee honderd kleine bergen op den Etna gevonden werden, die toch ook nog zoo klein niet waren, ofschoon de berg zoo groot was, dat deze niet meer in het oog vielen dan een zwerm vliegen op een kerkdak. En dat er grotten waren, die een geheel krijgsheer konden bevatten; en holle oude boomen, waaronder een groote kudde schapen beschutting kon vinden bij onweer.

      Alles wat merkwaardig was scheen op den Etna gevonden te worden. Daar waren rivieren, waarvoor men zich in acht moest nemen, ’t water daarin was zoo koud, dat men zou sterven, indien men daarvan dronk. Andere stroomen waren er, die alleen overdag vloeiden en weer andere, die alleen gedurende den winter stroomden, sommige verborgen zich bijna voortdurend diep onder den grond. En er waren warme bronnen, leemvulkanen en zwavelgroeven. – En ’t zou jammer voor Gaetano zijn, indien hij den Etna nooit zag want de berg was zoo grootsch.

      Hij verhief zich ten hemel als een praaltent. Hij was veelkleurig als een caroussel. Gaetano zou hem ’s morgens en ’s avonds willen zien, als hij rood was, en hij zou hem ’s nachts willen zien als hij wit getint was. En dan zou Gaetano zeker ook willen weten of het waar was, dat hij alle kleuren kon aannemen, of hij blauw, zwart, bruin en violet kon worden? En of hij een schoonheidssluier droeg als een signora? Of hij gelijk een tafel was, bedekt met pluche kleeden? Of hij een tunica van gouddraad en een mantel van pauweveeren droeg? Hij zou zeker ook gaarne willen weten of het waar was, dat de oude koning Arthur daar in een grot zat? Donna Elisa zei, dat het zeer zeker was, dat hij nog op den Etna woonde, want eens, toen de bisschop van Catania over den berg reed, sprongen drie zijner muilezels weg, en de jongen die ze zocht vond ze in de grot bij koning Arthur. De koning verzocht den knaap, den bisschop te willen zeggen, dat zoodra zijn wonden geheeld waren, hij met zijn ridders van de ronde tafel zou komen, om het onrecht dat op Sicilië was tot recht te maken.

      En degene die oogen bezat om te zien, die wist wel, dat koning Arthur nog niet uit zijn grot was gekomen.

      Gaetano wilde zich niet door haar laten lokken, maar hij dacht, dat hij toch wel een weinig vriendelijk tegen haar kon zijn. Zij stond nog, maar nu zette hij een stoel voor haar neer. Zij moest echter niet denken, dat dit was, omdat hij met haar mee wilde gaan. Hij vond het werkelijk heerlijk haar van heur berg te hooren vertellen. ’t Was zoo grappig, dat die zooveel kunsten kende. Hij geleek in het geheel niet op den Monte Pellegrino bij Palermo die slechts stond waar hij stond.

      De Etna kon rooken als een schoorsteen, en licht verspreiden als een gaslantaarn. Hij kon rollen en rommelen, lava spuwen, met steenen werpen, asch zaaien, weer voorspellen en regen verzamelen.

      Wanneer de Mongibello zich slechts verroerde, viel stad na stad omver alsof de huizen kaarten waren, die op den rand opgesteld waren.

      Mongibello, dat was ook een naam van den Etna. Hij werd Mongibello genoemd, omdat dit beteekende: berg der bergen. Hij verdiende nog eens, zoo te heeten.

      Gaetano zag, dat donna Elisa bepaald geloofde, dat hij haar niet zou kunnen weerstaan. Zij had zooveel rimpels in haar gezicht, en toen zij lachte, liepen die gelijk een net in elkaar.

      Hij moest daarnaar kijken. Het zag er zoo merkwaardig uit, maar nog was hij niet in dat net gevangen.

      Ze was verlangend te weten of Gaetano werkelijk den moed zou hebben om op den Etna te komen. Want diep in den berg lagen veel geboeide reuzen en er was een zwart slot, dat bewaakt werd door een hond met vele koppen. Er werd ook een groote smidse in gevonden en een kreupelen smid met slechts één oog, dat hem midden in het voorhoofd zat.

      En ’t ergst van alles was, dat diep in den berg een zwavelzee was die kookte als een olieketel, en daarin lag Lucifer en alle verdoemden.

      Neen, hij zou wel geen moed hebben daar te komen, zei ze. Anders bestond er geen gevaar om er te wonen, omdat de berg God vreesde. Donna Elisa zei, dat de Mongibello vele heiligen bezat, maar bovenal Santa Agatha van Catania.

      En indien de Cataniënsers altijd tegen hem waren, zooals ze moesten, dan kon geen aardbeving of lavastroom hen deren.

      Gaetano stond heel dicht bij haar en lachte om alles wat zij zeide. Hoe was hij daar gekomen en waarom kon hij niet nalaten te lachen? Het was een merkwaardige signora!

      Plotseling zei hij om haar niet te bedriegen:

      „Donna Elisa, ik wil monnik worden.” – „Zoo, werkelijk?” zei ze. Toen vervolgde zij, zonder verder acht te slaan op zijn gezegde, haar verhaal van den berg. Zij zei, dat hij nu goed moest luisteren, nu kwam ze aan het allergewichtigste. Hij moest haar volgen naar de Zuidzijde van den berg, zoo ver naar beneden, dat ze dicht bij de groote vlakte van Catania waren en daar zou hij een dal zien, een heel groot, breed en cirkelvormig dal. Maar het was volkomen zwart, lavastroomen vloeiden van alle kanten daarin. En er waren slechts steenen, geen enkele grashalm!

      Wat had Gaetano nu wel van de lava gedacht? Donna Elisa vermoedde, dat hij meende, dat de lava zoo vlak en glad langs den Etna stroomde, als die op straat ligt. Maar in den Etna was zooveel tooverij. Kon hij begrijpen, dat alle slangen en draken en heksen, die in de kokende lava lagen, er mee uitstroomden, wanneer er een uitbarsting was? СКАЧАТЬ