De Wonderen van den Antichrist. Lagerlöf Selma
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Wonderen van den Antichrist - Lagerlöf Selma страница 14

Название: De Wonderen van den Antichrist

Автор: Lagerlöf Selma

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ Giannita verzocht haar naar den anderen kant te zien. En aan de andere zijde zag ze de geheele getakte bergketen, die den Etna gelijk een met torens versierden muur omringt, gloeiend rood staan in den zonsopgang.

      Maar Giannita wees naar een anderen kant. Dat was het niet, wat ze moest zien, dat niet.

      Toen liet ze haar blik dalen en zag neer in een zwarte vallei. Daar glansde het veld als fluweel en de witte Simeto schuimde naar beneden in het dal.

      Maar nog richtte zij haar blik niet naar de goede plaats.

      Toen eindelijk zag ze den steilen Monte Chiaro, die zich uit het zwarte, fluweelen dal verhief; stralend in het morgenrood en begroeid met statige palmen, die hem als met zonneschermen beschutten tegen de stralen der zon.

      En op de kruin zag zij een stad, met torens versierd en door muren omgeven, en alle vensters en windwijzers schitterden in den zonneschijn.

      Bij dit gezicht had zij Giannita’s arm gegrepen en haar gevraagd of dit een werkelijke stad was en of daar ook menschen woonden.

      Zij geloofde, dat dit een der steden des hemels was en dat die even spoedig verdwijnen zou als een droomgezicht. Zij kon niet denken, dat er ooit een mensch langs den weg gewandeld had, die zich van uit het dal over hooge heuvels naar de Monte Chiaro slingerde en in zigzag-lijn langs den berg opkroop om in de donkere stadspoort te verdwijnen.

      Maar toen ze dichter bij Diamante kwam en zag dat het een werkelijke aardsche stad was, kwamen haar de tranen in de oogen.

      Het ontroerde haar, dat de aarde voor haar nog al haar schoonheid bezat. Zij had geloofd, dat sedert die het tooneel van al haar rampen was geweest, zij die steeds grauw, verdord en bedekt met distels en giftbloemen zou vinden.

      Ze reed met gevouwen handen het arme Diamante binnen, alsof ze een heiligdom betrad.

      En haar scheen het, dat deze stad haar evenveel geluk als schoonheid zou kunnen bieden.

      V.

      Don Ferrante

      Een paar dagen later stond Gaetano in zijn werkplaats en sneed wijnranken op koralen van rozenkransen. Het was Zondag, maar Gaetano maakte zich geen gewetenswroeging van zijn arbeid, hij werkte immers tot Gods eer.

      Groote angst en onrust waren over hem gekomen. De gedachte was in hem ontwaakt, dat de gelukkige tijd, dien hij bij donna Elisa had doorgebracht, nu zijn einde genaderd was. En hij geloofde, dat hij spoedig de wereld ingedreven zou worden. Want groote armoede was over Sicilië gekomen, en hij zag den nood als een besmetting van stad tot stad en van huis tot huis trekken. En zoo was die ook in Diamante gekomen.

      Daarom kwam er nooit meer een mensch in den winkel van donna Elisa om iets te koopen. De kleine heiligenbeelden, die Gaetano vervaardigde, stonden in dichte rijen op de planken en de rozenkransen hingen in groote trossen onder de toonbank. En donna Elisa was in grooten kommer en nood, omdat zij nu niets kon verdienen.

      Dit was Gaetano een teeken, dat hij Diamante moest verlaten en de wijde wereld ingaan, tenzij er zich een andere mogelijkheid voordeed, want het kon geen arbeiden heeten voor Gods eer beelden te snijden, die nooit werden aangebeden en koralen voor rozenkransen te draaien, die nooit door de vingers van een biddende gleden.

      Hij geloofde dat ergens in de wereld een schoone, nieuwe kathedraal stond, waarvan de muren opgetrokken waren, maar die nog van binnen van naaktheid trilde. Die verbeidde en wachtte, dat Gaetano zou komen om de koorstoelen, ’t altaarhek, den preekstoel, ’t boekenrek en de heiligenkast te snijden. En zijn hart smachtte naar dit werk, dat hem wachtte.

      Maar deze kathedraal werd niet op Sicilië gevonden, want daar dacht men er nooit aan een nieuwe kerk te bouwen; die moest ver weg in landen als Florida of Argentinië gezocht worden, waar de grond nog niet bedekt was met heilige gebouwen.

      Hij voelde zich tegelijkertijd bedroefd en gelukkig en was met verdubbelde vlijt aan den arbeid getogen opdat donna Elisa iets zou hebben te verkoopen, terwijl hij weg was en groote schatten voor haar verdiende.

      Nu wachtte hij nog slechts op een teeken van God vóórdat hij besloot te vertrekken. Het was, alsof hij de kracht zou moeten ontvangen om tot donna Elisa te kunnen spreken van zijn verlangen om te reizen, want hij wist dat dit haar zóóveel verdriet zou veroorzaken, dat hij niet begreep, hoe hij den moed zou hebben met haar daarover te spreken.

      Terwijl hij daarover dacht, kwam donna Elisa in de werkplaats. Toen zei hij tot zichzelf, dat hij nu er niet aan kon denken het haar te zeggen, want heden was donna Elisa vroolijk.

      Haar tong was onophoudelijk in beweging en haar gelaat straalde.

      Gaetano vroeg zich af, wanneer hij haar voor het laatst zoo gezien had. Sedert de nood kwam, was het geweest, alsof ze zonder daglicht in een der grotten van den Etna leefden.

      „Waarom was Gaetano niet mee naar de markt gegaan om de muziek te hooren?” vroeg donna Elisa.

      „Waarom ging hij toch nooit mede om haar broer, don Ferrante, te zien en te hooren? Gaetano die hem slechts zag, als hij in den winkel stond, gekleed in een kort buis en puntige muts, wist niet wat voor een man don Ferrante was. Hij hield hem voor een ouden, leelijken koopman met een rimpelig gelaat en een borsteligen baard. Niemand kende don Ferrante, die hem ’s Zondags niet de muziek had zien dirigeeren.

      „Heden had hij een nieuwe uniform aangehad. Hij droeg een driekantigen hoed met groen-rood en witte pluimen, een zilveren kraag, epauletten met zilveren franje, zilveren tressen op de borst en een sabel op zij. En toen hij het bankje van den dirigent besteeg, waren de rimpels van zijn gelaat weggevaagd, zijn gestalte scheen gegroeid te zijn.

      „Men zou hem bijna schoon kunnen noemen.

      „Toen hij de Cavalleria liet spelen, had men nauwelijks kunnen ademhalen. En wat zei Gaetano er van, dat de groote huizen aan de markt meegezongen hadden!

      „Uit het zwarte palazzo Geraci had donna Elisa duidelijk een liefdeslied hooren klinken en uit het nonnenklooster, zoo uitgestorven als het daar stond, was een hymne over de markt gestroomd.

      „En toen er een pauze in de muziek was, ging de schoone advocaat Favara, die gekleed was in een zwart fluweelen mantel, met een grooten roovershoed en helrooden halsdoek, naar don Ferrante en wees naar de open zijde der markt, waar men den Etna en de zee zag.

      „Don Ferrante,” had hij gezegd, „gij verheft ons ten hemel gelijk de Etna en gij voert ons op naar het eeuwige gelijk de oneindige zee.”

      „Als Gaetano don Ferrante heden gezien had, zou hij hem hebben moeten liefhebben. Tenminste had hij moeten erkennen, dat don Ferrante een statig man was. Toen hij eenige oogenblikken geleden den maatstok neerlegde en gearmd met den advocaat heen en weer wandelde op de gladde steenen tusschen de Romeinsche poort en het palazzo Geraci, had een ieder moeten zien, hoe goed hij zich kon meten met den schoonen Favara. Donna Elisa had in gezelschap van de sindaco’s-vrouw op de steenen bank onder den dom gezeten. En donna Valtara had plotseling gezegd, nadat ze don Ferrante een tijdlang beschouwd had:

      „Donna Elisa, uw broer is immers nog een jonge man. Hij kan nog heel goed trouwen, trots zijn vijftig jaar.”

      „En zij, donna Elisa, had geantwoord dat zij God iederen dag daarom bad.

      „Maar nauwelijks had zij dit gezegd of een dame in rouwgewaad schreed over de markt. Nooit had men nog zoo iets zwarts gezien. Niet alleen waren haar kleeren, hoed en handschoenen zwart, maar ook haar sluier was zóó dicht, dat men niet kon gelooven, dat СКАЧАТЬ