De Wonderen van den Antichrist. Lagerlöf Selma
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Wonderen van den Antichrist - Lagerlöf Selma страница 13

Название: De Wonderen van den Antichrist

Автор: Lagerlöf Selma

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ eens lezen? Wil de signorina letten op de onderteekening?”

      Ze las en las. En wat zag ze? Haar vader was niet onschuldig. Haar vader had het geld van anderen genomen. Toen de prefect weg was, ging zij naar haar vader.

      „Gij zijt schuldig!” zei ze tot hem. „Ge kunt doen wat ge wilt maar ik kan u niet meer helpen.”

      O, zij had niet geweten wat zij zei. Zij was altijd zoo trotsch geweest. Zij had niet kunnen dulden, dat er een smet op haar naam kleefde. Een oogenblik had zij gewenscht, dat haar vader dood was, liever dan dat dit haar moest overkomen. Misschien had zij hem dit ook gezegd. Zij wist niet precies wat zij gezegd had.

      Maar daarna had God haar verlaten. De vreeselijkste dingen waren gebeurd. Haar vader had haar aan haar woord gehouden. Hij had zichzelf aan het gerecht overgeleverd. En sedert hij in de gevangenis zat, had hij haar niet willen zien. Hij antwoordde niet op haar brieven, en het eten, dat zij hem zond, stuurde hij haar onaangeroerd terug. Dat was het vreeselijkste van alles. Hij scheen te denken, dat zij hem wilde dooden. Zij keek Giannita zoo angstig aan, alsof zij haar doodvonnis verwachtte.

      „Waarom vertel je mij toch niet, wat je mij te zeggen hebt?” riep zij uit. „Je doodt mij.”

      Maar ’t was haar onmogelijk zich zelf tot zwijgen te dwingen. „Je moet weten,” vervolgde zij, „dat dit paleis nu verkocht is en dat de kooper het aan een Engelsche dame verhuurd heeft, die hier vandaag zal intrekken. Maar enkele van haar bezittingen droegen ze reeds gisteren hier in en daaronder was een klein beeld van het Christuskind.

      „Ik zag het, toen ik door de vestibule liep. Zij hadden het uit een valies genomen en het op den grond gelegd. Het was zoo beschadigd, dat niemand er acht op sloeg. Zijn kroon was vol deuken, zijn kleertjes waren vuil en de sieraden, die het bedekten, waren verroest en leelijk geworden. Maar toen ik het op den grond zag liggen, nam ik het op en droeg het in de kamer, waar ik het op een tafel plaatste. En terwijl ik dat deed, viel het mij in, dat ik zijn hulp moest vragen.

      „Ik knielde en bad lang. „Help mij in mijn grooten nood,” zei ik tot het Christuskind.

      „Terwijl ik bad, scheen het mij, dat het beeld mij wilde antwoorden. Ik hief het hoofd op, maar het stond daar nog even sprakeloos als vroeger; juist toen begon een pendule te slaan.

      „Er klonken vier slagen en ’t was alsof het vier woorden waren. ’t Was alsof het Christuskind met een viervoudig ja op mijn bede had geantwoord.

      „Dat gaf mij moed, Giannita, zoodat ik vandaag naar het paleis van justitie reed om mijn vader te zien. Maar hij verwaardigde mij met geen blik gedurende al den tijd, dat hij voor zijn rechters stond.

      „Ik wachtte op het oogenblik, dat zij hem zouden wegvoeren en wierp me voor hem op de knieën in een der nauwe gangen. Giannita; hij liet mij door de soldaten wegleiden, zonder mij een woord te schenken.

      „Zie je nu, dat God mij haat? Toen ik hoorde dat je sprak van gistermiddag vier uur, werd ik bang.

      „Het Christuskind zendt mij een nieuw ongeluk, dacht ik. Het haat mij, die mijn vader verloochend heb.”

      Toen zij dit gezegd had, zweeg ze eindelijk en luisterde ademloos naar hetgeen Giannita zou vertellen.

      En Giannita verhaalde signorina Micaela haar geschiedenis.

      „Zie nu eens, is dat niet merkwaardig,” zei ze ten slotte. „Ik ben in twaalf jaar niet in Catania geweest en nu reisde ik geheel onverwacht hierheen. En ik weet van niets, maar zoodra ik hier mijn voet op straat zet, hoor ik je ongeluk. God heeft mij gezonden, zei ik tot mij zelf. Hij heeft mij hierheen geleid, opdat ik mijn godszuster zou kunnen helpen.”

      Signorina Palmeri’s oogen waren angstig vragend op haar gericht.

      Nu zou zeker de slag komen. Zij verzamelde al haar moed om dien te ontvangen.

      „Wat wil je, dat ik voor je doen zal, godszuster?” vroeg Giannita „Weet je wat ik dacht toen ik op straat liep? Ik wil haar vragen of zij mij naar Diamante wil volgen, dacht ik. Ik weet daar een oud huis, waar we goedkoop zouden kunnen wonen. Ik zou borduren en naaien, zoodat we daarvan konden leven. Toen ik op straat was, dacht ik, dat het gaan zou, maar nu begrijp ik, dat het onmogelijk is, onmogelijk! Je verlangt iets anders van het leven, maar zeg toch of ik iets voor je doen kan. Je moogt mij niet afwijzen, want God heeft mij gezonden.”

      De signorina boog zich over tot Giannita.

      „Nu!” zei zij angstig.

      „Je moet mij voor je laten doen, wat in mijn macht staat, want ik heb je lief,” zei Giannita en gleed op de knieën, terwijl ze de armen om haar godszuster sloeg.

      „Heb je niets anders te zeggen?” vroeg de signorina.

      „Dat zou ik gaarne willen,” zei Giannita, „maar ik ben immers maar een arm meisje.”

      Het was wonderbaarlijk te zien, hoe nu de gelaatstrekken der jonge signorina verteederden, hoe haar blik verhelderde en hoe haar oogen begonnen te stralen. Nu bleek het, dat zij een groote schoonheid was.

      „Giannita,” zei ze zacht, nauwelijks hoorbaar, „geloof je dat dit een wonder is? Geloof je, dat God een wonder kan laten geschieden om mijnentwille?”

      „Ja, ja,” fluisterde Giannita.

      „Ik smeekte het Christusbeeld, dat hij mij zou helpen, en hij zendt mij jou. Geloof je, dat het Christus was die je gezonden heeft, Giannita?”

      „Ja zeker, hij was het.”

      „God heeft mij dus niet verlaten, Giannita?”

      „Neen, God heeft je niet verlaten.”

      Signorina Micaela zat een tijdje stil te weenen. „Toen jij kwam, Giannita, dacht ik dat mij niets anders overbleef, dan mij te dooden,” zei ze daarna. „Ik wist niet waarheen ik mijn weg zou nemen want ik dacht, dat God mij haatte.”

      „Maar zeg mij nu, wat ik voor je doen kan, godszuster,” zei Giannita.

      Tot antwoord trok de andere haar naar zich toe en kuste haar.

      „Maar het is immers al voldoende, dat je door het kleine Christusbeeld gezonden zijt,” zei ze. „Het is immers al voldoende, nu ik weet, dat God mij niet verlaten heeft.”

      IV.

      Diamante

      Micaela Palmeri was op reis naar Diamante in gezelschap van Giannita. Ze hadden ’s morgens om drie uur plaats genomen in den postwagen en ze waren langs den schoonen weg gereden, die zich van den voet van den Etna langs den berg omhoog slingert.

      Maar het was nog geheel donker. Ze hadden niets van de omgeving kunnen onderscheiden.

      De jonge signorina beklaagde zich volstrekt niet daarover. Zij zat met neergeslagen oogen en verdiepte zich in haar smart. Zelfs toen het begon te dagen, wilde zij haar oogen niet opslaan om uit te zien. ’t Was niet, vóórdat ze vlak bij Diamante waren, dat Giannita haar kon bewegen het landschap te beschouwen.

      „Zie nu eens uit! Hier is Diamante, dat je thuis zal worden,” zei zij.

      Toen had Micaela Palmeri rechts van den weg den machtigen Etna gezien, die een groot stuk van den hemel sneed. Ver achter den berg ging de zon op, en toen de bovenste rand der zonneschijf zich over den bergtop verhief, scheen het alsof de witte sneeuwberg begon te СКАЧАТЬ