Goethe: Een Levensbeschrijving. D'Oliveira Elias
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Goethe: Een Levensbeschrijving - D'Oliveira Elias страница 5

Название: Goethe: Een Levensbeschrijving

Автор: D'Oliveira Elias

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ professor te worden in de kunstgeschiedenis of in de classieke letteren. Zijn algemeene kennis ontwikkelde hij nog verder door in eenige encyclopedieën, o.a. in de bekende "Dictionnaire historique et critique" van Pierre Bayle, te snuffelen; en meer en meer teekende zich de weg, die hem door zijn geestesbehoeften was aangewezen. Maar alleen zijn zus Cornelia wist er van: zij begreep hem zoo volkomen, dat hij haar man zou willen worden indien hij haar broer niet was.

      Hij heeft zich eens in enkele verzen afgevraagd, wat er nu toch eigenlijk voor oorspronkelijks in hem zat. Van mijn vader, zoo dichtte hij:

       Vom Vater hab' ich die Statur,

      Des Lebens ernstes Führen;

      Von Mütterchen die Frohnatur,

      Die Lust zu fabulieren…

      en als de deelen het geheel vormen, wat heeft het wicht ten slotte dan van zich zelf!?

      Het oorspronkelijke in zijn persoonlijkheid was hem nog niet helder bewust, toen hij als 17-jarig jongeling naar de Leipziger hoogeschool vertrok; toch zou hij zich nooit losmaken van zijn jeugd-indrukken, dat is te zeggen: van de wijze waarop zijn kiemende geest zich met zijn eerste ervaringen verstond; toch zal den lezer blijken, dat deze kinderdroomen in den gerijpten man nog uitwerken. Nog, of liever: pas, want kinderen grijpen ver.

      Maar wel wist hij, dat hij anders was als degenen die hem met zooveel zorg hadden opgevoed: De teruggetrokkenheid waarin zijn vader leefde maakte hem bang; en hevig verlangde hij ontslagen te worden van de geestestucht, die men hem had opgelegd; daar onder de balkrijke zolderingen van het sombere ouderhuis.

De gebeurtenissen, in dit hoofdstuk verhaald, loopen van September 1765 tot September 1768

      II

       Verpflanze den schönen Baum,

      Gärtner! er jammert mich.

ODE aan BEHRISCH.

      Hij voelde zich niet bepaald treurig, toen hij de poorten van zijn geboorteplaats achter zich had: voortaan zou hij zelf zijn leven regelen, met frisch gestel en sterken geest zich op de schoone wetenschappen werpen, rechtstreeks aansturend op het hoogleeraarsambt!

      Maar toen hij Leipzig binnenreed had hij den eersten klap al te pakken: de postwagen was onderweg in de modder vastgeraakt, Wolfgang wilde natuurlijk met uitbundig krachtsbetoon een handje helpen en verrekte een paar borstspieren. Gedurende heel zijn studietijd zou telkens een knagende pijn zijn zenuwen overprikkelen.

      Hij vond dat hij, om op slag te komen, zich eens flink moest vertreden en de academie-stad beviel hem wel bij eerste kennismaking. Deftige gebouwen met mooie gaarden; straten breeder dan in Frankfort en ook lichter, doordien de hooger gelegen étages der huizen de verdiepingen gelijkvloers niet overschaduwden; interessante omstreken met overvloed van gezellige roomtuinen; boekenstalletjes huis aan huis, en gewoel van vreemd-gedoste buitenlanders; een Fransche kolonie, – die als een leerschool van smaakvolle wellevendheid werd beschouwd en aan Leipzig wijd en zijd den roep gaf van "een galante stad", een "klein Parijs"; waar men er zich bovendien op liet voorstaan, je "feinste Teutsch" te spreken. Het was juist mistijd: drinkgelagen en banketten en rijjolen gingen niet van de lucht en de goudstukken schoten den onervaren studiosus tusschen de vingeren door, snel als waren het guldens. Maar hij genoot, en in zijn naïeve verbazing vond hij 't gewenscht, zijn zuster de zeer byzondere spijzen op te sommen, die de Fransche keuken hem van dag tot dag gaf te savoureeren.

      Toen de teleurstelling: de Frankforter patriciërszoon, het dichterlijke wonderkind, stond hier maar matig in tel. Zijn uitspraak klonk boersch en men glimlachte als hij zijn taal doorspekte met spreekwoorden, bijbelsche beelden, krachtige oud-Duitsche uitdrukkingen, die hij uit kronyken had opgediept.. Zijn kleeren, waarvan hij hoogen dunk had, bleken van verouderden snit en ze zaten nogal slof. Geen wonder: de huisknecht, die niet mocht leegloopen, had ze uit vaders onverslijtbare plunje gemaakt. En nu gebeurde het dat een komiekeling in een derderangs theater de menschen deed proesten, enkel en alleen door in juist zulke kleeren op te treden. Jonge Wolfgang, tot tranen geërgerd, was blij dat hij er in slaagde, zijn rijkvoorziene garderobe, met bijbetaling van ettelijke goudstukken, te ruilen tegen een paar moderne pakjes.

      Hij ging zijn aanbevelingsbrief overhandigen aan den rector van de universiteit, hofraad Böhme. Deze verbood hem, de studie van de rechtswetenschap, waarvoor hij bestemd was, zonder verlof van zijn vader op te geven, teneinde voor zijn lievelingsvakken tijd te winnen. Dit ontnuchterde hem: doch Böhme, practiesch man, met weinig ontzag voor geleerdheid die door anderen werd onderwezen – overtuigde hem dat hij, als bewonderaar van de classieken, niet beter kon doen dan zich wijden aan de studie van het Romeinsche Recht. Deze raad, gevoegd bij de overweging dat zijn moeder en Cornelia het zouden ontgelden als papa Goethe tot de ontdekking kwam dat zijn plannen werden gedwarsboomd, maakte hem aanvankelijk tot een stipt en ijverige collegehengst. Maar Böhme had hem over het Recht en over de geschiedenis der staatsinstellingen niet veel nieuws te vertellen. En hij verdreef zijn verveling door in zijn dictaten caricaturen te teekenen van de rechterlijke ambtenaren die de lessen verduidelijkten.

      Mevrouw Böhme interesseerde zich voor hem; ze trachtte met veel tact hem te beschaven, leerde hem kaartspelen en de nieuwste dansen, als middel om zich in gezelschap te kunnen bewegen. Ze won zijn vertrouwen. Toen droeg hij haar de verzen voor die hem hadden ontroerd, ook verzen van hem zelf, zonder de namen van de dichters te verraden. Zij keurde af, hij verdedigde. Maar toen zij haar oordeel motiveerde en de groote vraag aanroerde: Hoe onderscheidt men mooi van leelijk? – ging hij zwijgend naar huis.

      Hij had tot dan toe in alle mogelijke "genres" gewerkt, omdat en zooals "men" het mooi vond; zijn onderwerpen werden hem, door vader of door zijn onderwijzers opgegeven. Juist doordat geen diepwortelende voorkeur hem aan een bepaalden stijl bond, juist doordat hij zich zoo vrij gevoelde tegenover zijn materiaal – het woord – juist daardoor kon hij als jongen verregaand bedreven zijn in vers-techniek. Hij wist wel te onderscheiden juiste verzen van foute verzen, maar niet schoone verzen van valsche verzen. Hij wist dat de vraag naar de normen van het Schoone hem eens zou verontrusten. Maar, alles wat hij onder vaders leiding deed als voorloopig en voorbijgaand beschouwend, had hij ze uitgesteld tot later. De vermaningen van deze hoofsche dame, denkelijk zoo zwaarwichtig niet bedoeld, betroffen de kern van zijn talent. Eensklaps besefte hij ten volle dat hij leege dichtstukjes had voortgebracht, vormen, wier correctheid doelloos was, omdat poëtische inhoud ontbrak; woordenpraal die onder het niveau bleef, waarop men zich om mooi of leelijk bekreunt. In hem hadden kunde en leven elkander nog niet bereikt… En op een goeden dag smeet hij heel het pak dichtoefeningen dat hij van huis had meegebracht in den vlammenden keukenhaard.

      Hij mòest echter zingen en hij zocht naar een inhoud, maar wie zou hem helpen. Zijn professoren in de letterkunde hadden geen begrip van aangeboren, niet aangeléérde, poëzie. In hun colleges werden de namen die hem lief waren nooit genoemd. Gottsched was een geslacht te oud, en voelde meer voor jeugdige vrouwen dan voor jeugdige dichters; Gellert vroeg hem teemend of hij wel trouw ter kerke ging, en wie zijn biechtvader was? Clodius was een rijmelaar, die kans zag in het kleinste gedichtje een tiental Grieksche goden en godinnen te huisvesten, doch dit van zijn leerlingen niet duldde; zonder te verklaren waarom. Wolfgang schreef meestal in verzen de hartstochtelijke gedeelten van zijn brieven en zijn opstellen – en dit waren zijn slechtste verzen niet – maar zijn leeraar verbood hem zulke ruwheid. Op het "Collegium philosophicum et mathematicum", dat alle studenten verplicht waren te volgen, werd de geest "duchtig gedresseerd en in Spaansche laarzen geregen". De meening van den jongen Goethe, dat een afzonderlijke wijsbegeerte niet noodig was, vond hier verdere bevestiging. De werkingen die ieders brein van jongsaf onbewust doch juist volbracht, zoo natuurlijk als eten en drinken, werden hier blijkbaar willekeurig ontleed; wat vroeger in eenen ging werd nu in drieën geprutst; Philosophie en levende Gedachte gingen hier elkander uit den weg. – Eens bleef Wolfgang СКАЧАТЬ