De Wonderen van den Antichrist. Lagerlöf Selma
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Wonderen van den Antichrist - Lagerlöf Selma страница 15

Название: De Wonderen van den Antichrist

Автор: Lagerlöf Selma

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ een lijkwade. En ze liep zoo langzaam en gebogen. Men was bang geworden, men had bijna geloofd dat het een spook was.

      „O! O! en de geheele markt was zoo vol vroolijkheid geweest.

      „De boeren, die voor den Zondag thuis waren, hadden daar in groote groepen gestaan, feestelijk gekleed met hun roode doeken om den hals. Boerenvrouwen die naar de kerk gingen, waren voorbij gestroomd in groene rokken en gele halsdoeken. Een paar in het wit gekleede vreemdelingen hadden bij de balustrade gestaan om den Etna te beschouwen. En al de muzikanten in uniform, die er bijna zoo statig uitzagen als don Ferrante, en die glinsterende muziekinstrumenten en de met beelden versierde dom! En de zonneschijn en Mongibello’s sneeuwkruin, die vandaag zoo dicht bij was geweest dat men hem bijna grijpen kon, dat alles was onvergelijkelijk vroolijk geweest.

      „Toen nu de arme, zwarte dame te midden van dit alles gekomen was, hadden allen haar aangestaard en sommigen hadden het teeken des kruises gemaakt. En de kinderen waren gegleden van de trap van het raadhuis waar ze op de leuning reden en waren haar gevolgd op een paar schreden afstands. En zelfs de luie Pietro, die zich in de zon lag te koesteren, had zich op zijn ellebogen opgericht. Het was een opstand, alsof de zwarte Madonna uit de domkerk was komen aanwandelen. Maar had één van allen medelijden gevoeld met deze zwarte dame, naar wie allen staarden?

      „Was iemand geroerd, omdat zij zoo langzaam en gebogen liep?

      „Ja, ja, één was getroffen, en dat was don Ferrante geweest. Muziek was in zijn hart, hij was een goed mensch en hij dacht: Vervloekt zijn al deze fondsen, bijeengebracht voor noodlijdenden, die de menschen slechts in het ongeluk storten!

      „Is dit niet de arme signorina Palmeri, wier vader genomen heeft van een liefdadigheidsfonds en die zich nu zoo schaamt, dat zij haar gelaat niet durft toonen?

      „En terwijl hij dit dacht, ging don Ferrante naar de zwarte dame en trad haar bij de kerkdeur in den weg.

      „Daar maakte hij een buiging voor haar en noemde zijn naam. „Indien ik mij niet al te zeer vergis,” had don Ferrante gezegd, „is u signorina Palmeri. Ik heb een verzoek aan u.”

      „Toen was ze achteruitgeweken als wilde ze vluchten, maar zij was toch gebleven.

      „Het betreft mijn zuster, donna Elisa,” had hij gezegd. „Zij heeft uw moeder gekend, signorina, en zij brandt van verlangen met u kennis te maken. Zij zit bij den dom. Mag ik u tot haar geleiden?”

      „En don Ferrante had haar arm in den zijne gelegd en haar naar donna Elisa gevoerd. En zij had geen tegenstand geboden. Donna Elisa had trouwens degene wel eens willen zien, die heden don Ferrante had kunnen weerstaan.

      „Maar toen was donna Elisa opgerezen. Zij was de zwarte dame tegemoet gegaan, en had haar sluier teruggeslagen. En zij had haar op beide wangen gekust.

      „Welk een gelaat! welk een gelaat! Zij was misschien niet mooi, maar ze had oogen, die duidelijk spraken en die klaagden en jammerden, zelfs als het geheele gelaat glimlachte. Ja, Gaetano zou misschien geen Madonna naar dit gelaat willen snijden of schilderen, want daarvoor was het te bleek en te mager, maar men moest wel gelooven, dat onze lieve Heer wist wat hij deed, toen hij deze oogen niet in een gezicht zette, dat rond en blozend was.

      „Toen donna Elisa haar kuste, had zij het hoofd op haar schouder gelegd en een paar korte snikken hadden haar lichaam doorschokt. Daarna had zij met een glimlach opgezien.

      „’t Was alsof haar glimlach had willen zeggen:

      „O, ziet de wereld er zoo uit? Is die zoo mooi? Laat mij die zien en tegen haar glimlachen! Kan een arme ongelukkige het werkelijk wagen haar aan te zien? Kan ik het ook wagen gezien te worden?”

      „Dit alles had zij zonder woorden gezegd, slechts met een glimlach. Welk een gelaat! welk een gelaat!”

      Maar nu viel Gaetano donna Elisa in de rede.

      „Waar is zij nu?” zei hij. „Ik moet haar zien.”

      Toen zag donna Elisa Gaetano in de oogen. En die waren brandend klaar alsof ze met vuur gevuld waren en aan zijn slapen steeg een donkerrood op.

      „Gij zult haar vroeg genoeg zien,” zei ze kortaf. En zij had berouw van elk woord, dat zij gesproken had.

      Gaetano zag, dat zij bang was, dat hij begreep, wat zij vreesde. Hij kreeg toen de ingeving haar juist nu te zeggen, dat hij voornemens was te vertrekken, naar Amerika te reizen.

      Toen begreep hij dat deze vreemde signorina zeer gevaarlijk moest zijn. Zoo overtuigd was donna Elisa dat Gaetano haar lief zou krijgen, dat zij bijna verheugd was te hooren, dat hij van plan was het land te verlaten. Want haar scheen alles beter dan een arme schoondochter, wier vader een dief was.

      VI.

      Don Matteo’s zending

      En nu kwam er een namiddag, dat de geestelijke herder, don Matteo, zijn voeten in glanzend gepoetste schoenen stak, een schoon geborstelde soutane aantrok en zijn mantel in de sierlijkste plooien schikte. Zijn gelaat straalde, terwijl hij door de steeg liep en zegeningen uitdeelde aan de oude spinnende vrouwtjes, die voor haar huisdeuren zaten; en zijn handgebaren waren zoo bevallig, alsof hij rozen strooide.

      Over de steeg, waardoor don Matteo liep, welfden zich minstens zeven bogen, alsof elk huis zich wilde verbinden met zijn buurman. De steeg liep dood tegen den berg, voor de helft was het een trap, voor de andere helft een straat; er was altijd overstrooming bij de goten en het lag er altijd vol sinaasappelschillen en koolblaren, genoeg om op uit te glijden. Van den grond tot aan den hemel hing er waschgoed aan de drooglijnen.

      Natte hemdsmouwen en banden van boezelaars werden door den wind in don Matteo’s gezicht geslingerd. En dat was een even klam en kil gevoel, alsof don Matteo door een lijk gestreeld werd.

      Aan het einde der steeg lag een kleine, donkere markt, en daar zag don Matteo een oud huis, waarvoor hij staan bleef. Het was groot en vierkant en bijna geheel zonder ramen. Het had twee hooge buitentrappen met verbazend breede treden en twee groote deuren met zware grendels. En het had muren van zwarte lava en een loggia, waar groene schimmel den vloer van tegelsteenen bedekte, en er waren zooveel spinnewebben, dat de lenige hagedissen er bijna in verward raakten.

      Don Matteo lichtte den deurklopper op en liet dien zóó hard vallen, dat het geheele huis dreunde. Toen hoorde men hoe al de vrouwen uit de geheele steeg begonnen te vragen en te spreken.

      En men zag hoe de waschvrouwen aan het marktbassin haar waschbord en linnenklopper lieten vallen en begonnen te vragen en te fluisteren:

      „Met welk doel komt don Matteo hier?

      „Waarom klopt hij op de deur van het oude huis, waar het spookt, en waarin niemand het waagt te wonen behalve de vreemde signorina, wier vader in de gevangenis zit?”

      Maar nu deed Giannita de deur open voor don Matteo en voerde hem door lange gangen, die vochtig en schimmelig roken. Op enkele plaatsen waren de steenen van den vloer losgeraakt, en don Matteo kon tot diep in den kelder zien, waar een groote menigte ratten over den zwarten lavagrond joegen.

      Terwijl don Matteo door het oude huis wandelde, verloor hij zijn goede luim. Hij liep voorbij geen trap, zonder wantrouwend naar beneden te kijken, en hij hoorde geen geritsel zonder te huiveren.

      Hij werd neerslachtig als vóór een ongeluk. Don Matteo dacht aan den kleinen getulbanden Moor, die zich in dit huis placht te vertoonen, en indien hij hem ook niet zag, kon men toch zeggen, dat hij hem op de een of andere wijze gewaar werd.

      Eindelijk СКАЧАТЬ