Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken. Eekhoff Wopke
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken - Eekhoff Wopke страница 24

Название: Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken

Автор: Eekhoff Wopke

Издательство: Public Domain

Жанр: История

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ mislukken. Daarom bouwden de Friezen en Duitschers een vreemd krijgswerktuig, om hiermede den toren te bestormen. Op twee hunner schepen, koggen genaamd, legden zij zware balken, zetten vier masten daarop, en bouwden daar boven een toren, van planken en vlechtwerk, met huiden gedekt, om tegen de pijlen en het grieksch vuur der belegerden beschut te zijn. Een lange ladder en valbrug waren er aan verbonden, om den toren te kunnen beklimmen. Onder de gebeden der Christenen en den hevigsten tegenstand der Turken, werd met dit gevaarte de sterkte aangevallen. Van weerszijden werd woedend gestreden. Een jong ridder uit Luik beklom het eerst den toren. Hem volgde een zeer jonge Fries, haijo, van Wolvega, die, met een dorschvlegel gewapend, allen versloeg, die hem tegenstonden, en ook het vaandel van den Sultan veroverde. Weldra werd nu, als blijk van de overwinning, onder het gejuich der Christenen, den standaard des kruises op den toren geplant. Later gelukte het de Friezen en Duitschers met bewonderenswaardige dapperheid de schipbrug over den Nijl te vernielen en de vrije vaart op deze rivier te openen. Geene mindere hulp boden zij bij de belegering van Damiate, dat in het laatst van 1219 overging. De Patriarch van Jeruzalem en olivier gaven de Friezen bij hunnen aftogt loffelijke getuigschriften mede van hunne betoonde stoutmoedigheid en braaf gedrag. Men wil, dat de inwoners van Dokkum, in welke zeeplaats vele schepen werden uitgerust, groot aandeel hadden aan dezen togt, en dat het koggeschip, dat lang tot windwijzer van hun toren diende, alsmede de drie sterren en eene kwartier maan, welke zij later in het stadswapen voerden, afkomstig zijn »ter gedachtenisse van de overwinningen, in de heilige oorlogen op de Saracenen behaald.”

      De diensten door de Friezen op dien kruistogt bewezen, werden zelfs door het opperhoofd der kerk, Paus honorius III, dankbaar erkend, bij gelegenheid dat hij in 1226 op nieuw hunne hulp inriep bij eenen afzonderlijken brief, waarin hij zich in dezer voege uitlaat: »Voorwaer, also ghy Vriesen voormaels met den Cruyce geteyckent, ons te scheepe in den Over-lande getrouwelyck gedient hebt, in alsulcker voegen, dat u loff ende eere van geslachte tot geslachte sal verbreydet worden, hebben wy noodich ende raetsaem gevonden, u specialycken, als vermaerde Camp-Vechters Christi, tot zynen dienste te roepen ende te verschryven; vast vertrouwende, dat terwylen ghy in stoutmoedicheyt ende cracht andere natien te boven gaet, dat ghy met manlycke couragie ’t Heylige oorloge sult aanveerden, opdat wy, strydende voor ’t aertsche Jerusalem, het eeuwige sullen bekomen.”38

      Uit dezen zelfden kruistogt is het verhaal van een kloekmoedig bedrijf bewaard. Het gebeurde eens, dat de beide legers der Christenen en Saracenen tegenover elkander lagen, en zich ten strijde toerustten. Daar treedt een ongemeen groot Prins der Mooren voor het Saraceensche leger uit, en daagt, vol verwaanden trots, een der dapperste ridders der Christenen uit, om met hem een kampstrijd te wagen. Een moedig Friesch edelman uit het geslacht van roorda, van Genum, kon niet dulden, dat zulk eene uitdaging onbeantwoord bleef. Met verlof van zijn hoofdman en in vertrouwen op de hulp van den God der Christenen, treedt hij den gespierden moor, in het aanzien van beide legers, onversaagd tegen. Deze ziet met overmoed en verachting op hem neder, en denkt met éénen slag hem den schedel te klooven. Doch hij bedriegt zich. Ridderlijk valt roorda hem aan, en, al zijne krachten inspannende, brengt hij, dapperlijk vechtende, zijnen vijand verscheidene wonden toe, ja overweldigt, hem ten laatste zoo volkomen, dat de van spijt en woede brullende uitdager, doodelijk getroffen ter aarde valt. Gejuich vervult het leger der Christenen. Des Prinsen afgehouwen hoofd brengt hij als prijs der overwinning op de punt van zijn zwaard in het leger der kruisvaarders, waarin hij met uitbundigen lof en eere wordt ontvangen. Om deze kloeke daad werd hij tot Ridder geslagen, en hem toegestaan, een moriaanshoofd in zijn wapen te voeren, gelijk zijne nakomelingen nog eeuwen lang na hem hebben gedaan.

      Terwijl dit alles in het oosten voorviel, mogten ook verscheidene oorden van Europa van der Friezen krijgsroem gewagen. Bij den grooten kruistogt van 1147 in Portugal geland, was het mede door hunne hulp, dat de magtige stad Lissabon, na een lang en hevig beleg, aan de magt der Saracenen ontrukt werd. Zelfs vindt men gemeld, dat bij die gelegenheid 200 man Friezen, onder aanvoering van een vromen held, poptatus, 30,000 Heidenen verslagen hebben, welk getal echter overdreven zal zijn39. Bij een lateren togt (van 1217) hielpen zij, met 25 schepen, de Portugesche stad Santa Maria op de Saracenen veroveren. In 1147 deelden zij, met de Westfalingers en Saksers verbonden, in een togt tegen de Wenden, of de Heidensche Slavoniërs aan de Oostzee. Ook daar gedroegen zij zich zoo dapper, dat als een (bijna ongeloofelijk) bewijs daarvan vermeld wordt, dat 100 Friezen, die zich te Suse gevestigd hadden, aangemoedigd en voorgegaan door een edelen en onverschrokken priester, gerlacus, zich tegen een heir van 3,000 Wenden verzetten en dit na een langdurig en hevig gevecht op de vlugt sloegen40.

      Gelijktijdig dienden er onderscheidene Friesche edelen in de legers der voornaamste vorsten van Europa. Twee martena’s stonden bij Keizer frederik barbarossa (Roodbaard) om hunne kloekmoedigheid in hooge gunst. De een sneuvelde in Italië; de andere was ’s Keizers lotgenoot in den dood op zijnen togt naar Palestina (1199). In den noodlottigen kruistogt van lodewijk IX, tegen Tunis, waren het de Friezen, die althans nog eenig voordeel behaalden. Keizer rudolf bewees de Friesche edelen bijzondere achting; vooral onderscheidde zich watse joulsma als een manhaftig krijgsman. Een andere Fries, die door zijne krijgsbedrijven zich buitenlands beroemd heeft gemaakt, was juw dekama, die Koning eduard I, bij de verovering van Schotland belangrijke diensten bewees (1298). Een afstammeling van het zelfde geslacht vond, met een der beyma’s, den dood in Italië, waar zij te Pisa begraven werden op last van Keizer hendrik VII, wien zij met hunne landgenooten aylva, hettinga en anderen hunnen dapperen arm geleend hadden (1312). Meerdere voorbeelden van Friesche krijgshelden uit dat tijdvak zouden wij kunnen opnoemen; doch genoeg om den heldenaard der Friezen regt te doen wedervaren41.

      Maar vooral behaalden de Friezen grooten roem wegens hun beleid, bij de belegering van de stad Aken, in 1248. De Hollandsche Graaf willem II, door den invloed van den Paus tot Keizer van Duitschland verkozen, moest dáár tot Roomsch-Koning gekroond worden; doch de vroeger verkoren Koning koenraad hield de stad bezet voor zijnen vader, den in den ban gedanen Keizer frederik II, en weigerde haar over te geven. Juist hadden verscheidene volken zich reisvaardig gemaakt, om een nieuwen kruistogt naar Palestina te doen. De Paus ontsloeg hen echter van deze gelofte, indien zij zich naar Aken wilden begeven, om deze stad voor Koning willem in te nemen. Niet minder dan 200,000(?) krijgers trokken nu derwaarts. Te vergeefs benaauwden deze, bijna een halfjaar lang, de kloek verdedigde stad, die nog altijd langs eene vlakte aan de noordzijde gelegenheid had, nieuwen toevoer te bekomen.

      Tegen den herfst kwam echter, op verzoek des Konings, eene nieuwe bende Friezen, aangevoerd door een moedig edelman, tjaard dotinga, in het leger aan. Deze begonnen met het bezetten van de vlakte benoorden de stad. Drie malen trachtten de nu geheel ingeslotene stedelingen hen van daar te verdrijven; doch de onverzettelijke Friezen weken geen voetbreed terug, maar verschansten zich op het veld, en namen ook eene andere sterkte in, die niemand te voren had durven aantasten. Doch dit was niet genoeg: want hoe fel de honger en ellende in de stad ook drongen, zij was tot geene overgave te bewegen. Daarom namen de Friezen list te baat, door de stad te bestoken met het zelfde element, waartegen zij in hun land met dijken en dammen hadden te strijden. Zij legden namelijk ten oosten der stad een zwaren en hoogen dijk over het lage land en dóór de beek, die het water afvoerde, hetwelk uit de talrijke bronnen der omgelegene bergen ontsprong. De door de herfstregens opgezwollen beken konden zich nu niet ontlasten, en zetten een groot deel der in een dal gelegene stad onder water. Nu klom de nood zóó hoog, dat de stad zich eindelijk overgaf, en Koning willem zijne luisterrijke intrede in Aken deed, waar hij 1 Nov. 1248 werd gekroond.

      Gaarne had hij hun heldenarm zich verder ten nutte gemaakt, maar onverzettelijk verklaarden zij de opgenomene taak voor afgedaan. Zij keerden echter niet huiswaarts, dan na het ontvangen van vele betuigingen van dankbaarheid voor die hulp, en van een duurzaam getuigenis hunner betoonde dapperheid en bewezene diensten. Want de eerste verordening, welke Koning willem, na zijne krooning, als aanstaand opperhoofd van het Duitsche rijk uitvaardigde, bestond in een Giftbrief, waarbij hij al de regten, vrijheden en privilegiën, welke СКАЧАТЬ



<p>38</p>

Zie Vriesch Charterboek, I 93; van mieris, Charterb. 1 200; winsemius, 161.

<p>39</p>

Mr. simon van der aa heeft dezen togt naar Lissabon in dichtmaat voorgesteld in den Friesche Volks-Almanak voor 1845, 140.

<p>40</p>

Zie bij schotanus, Kronyk, 92, het uitvoerig verhaal daarvan.

<p>41</p>

Dus spreekt de Hoogleeraar bosscha, Heldendaden, I 34, 35, die deze en andere krijgsbedrijven der Friezen met hoogen lof vermeldt.