Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken. Eekhoff Wopke
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken - Eekhoff Wopke страница 19

Название: Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken

Автор: Eekhoff Wopke

Издательство: Public Domain

Жанр: История

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ die bleef ook later behouden en vertoonde zich steeds krachtig en scherp tegenover alles, wat van Frankischen oorsprong of Frankischen zin was. Vandaar dien strijd tegen de graven van Holland, zoo hardnekkig gevoerd; die afgunstige bewaring hunner regten tegenover den Bisschop van Utrecht. Maar ook vandaar dien afkeer tegen de Friezen bij de Frankisch gezinde Hollandsche Kronykschrijvers, die eenen melis stoke b. v. in zijn klooster te Egmond bezielde; vandaar die eigenaardige ontwikkeling des Frieschen regts, des Frieschen volks in de volgende tijden, tegenover de overige gedeelten onzes vaderlands.”

      »Wij zien het, niet waren het de Franken, die Friesland overwonnen, maar het Christendom baande er den weg aan karel den groote, en aan hem onderworpen, werden de Friezen zelfstandig en vrij opgenomen in het westersch Christelijk keizerrijk, waarvan hij het hoofd was. Zoo kon het Friesche volkslied van karel zingen, dat hij geliefd en goed was, en trouw en waarheid stichtte en der Koningen wet en aller lieden keur en landregt en aller landen regten zette. Zoo eindigde die strijd, maar niet tot oneer der overwonnenen”21.

      Nog een blik op de gevolgen van deze hoogst belangrijke gebeurtenis, het keerpunt in het volksbestaan der Friezen. Zij hadden daardoor twee gewigtige betrekkingen aangeknoopt, welke, vereenigd, ongeveer acht eeuwen onder bijna gelijke vormen zouden stand houden: zij waren Christenen en, in zekeren zin, deelgenooten van het Duitsche Rijk geworden. Door de eerste werden zij leden van een groot en schoon verbond, dat reeds zoo vele volken van wijd uiteenloopenden aanleg en belangen omvatte, doch die allen door gevoelens van algemeene welwillendheid en onderlinge toegenegenheid het bestaan van een band van broederschap erkenden, en door gelijke beginselen van zedelijkheid en volkenregt zich verbonden gevoelden. De onderlinge gemeenschap dier volken werd hierdoor bevorderd. Men had regt op elkander; men leerde en onderrigtte elkander; men nam de vruchten der kennis en ondervinding, ook in handel, bedrijven en kunsten, van elkander over; en de wijsten of meest geoefende leeraren konden meer algemeen de schatten van kennis, godsdienstleer en zedelijkheid verkondigen, als vruchten van den weldadigen boom door Christus ten behoeve der menschen geplant. Zelfs de geestelijke oppermagt, welke zich in de middeleeuwen over het westelijk Europa uitbreidde, bragt meer goeds dan kwaads te weeg, en was vaak een tegenwigt van heilzame strekking tegen de al te vaak misbruikte magt der wereldlijke regering.

      Ook de betrekking tot het Duitsche Rijk was voor het staatkundig bestaan der Friezen eene zaak van groot belang. Dat zij daartoe niet als overwonnenen en dienstpligtigen behoorden, was een voorregt, waarin geen ander volk met hen deelde, en waarom zij den naam van Vrije Friezen bij uitnemendheid droegen. Maar hunne wetten werden naar de bepalingen van het algemeene regt des rijks gewijzigd. De gelijkheid in de vormen van regtspleging en bestuur werd een band te meer met volken, van wie zij te lang waren afgescheiden geweest, behoudens de eigenaardigheid van hun stam en krachten. Door verkeer, omgang en betrekkingen met deze moest ook hier toeneming in beschaving worden bevorderd. Belangrijk was die betrekking inzonderheid voor de Friezen, omdat zij hen een waarborg was voor hunne vrijheid; een voormuur tegen de aanranding van geweldenaren, wier overmagt zij zeker niet waren ontkomen, zonder deze bescherming des rijks. Maar bovenal, omdat zij hen vrijwaarde van den last des Leenstelsels, dat onder heerschzuchtige heeren en magtige veroveraars met looden zwaarte op de diep vernederde volken van Europa drukte. Ja, deze betrekking bleek later daadwerkelijk eene beschutting te zijn tegen de hebzucht van anderen en tegen de partijzucht van den adel, bij het twisten over de onderlinge belangen.

      Beide betrekkingen waren in de hand des Allerhoogsten middelen ter verheffing van het volk, uit de duisternis tot het licht – door strijd en lijden tot volmaking. Bij al de beroeringen en woelingen onder de volken van het westelijk Europa, waarin de Friezen noodwendig moesten deelen en waaruit zij zich onmogelijk konden houden, viel hun in de gevolgen het beste deel te beurt. En mogt de strijd tegen vreemde vijanden hun moed en vaderlandsliefde sterken – het verbond en het verkeer met die vreemden bragt hen in aanraking, in gemeenschap, in stoffelijke en geestelijke verbroedering met de bewoners van andere oorden, die weder van hunne gemeenschap voordeel trokken.

      Zoo wil het God, wiens wijze leiding wij, ook te midden der heerschzuchtige woelingen zijner menschen-kinderen, ter bevordering van zijne heilige bedoelingen kunnen herkennen.

      13. De invallen der Denen en Noormannen.(Van omstreeks 520-1010.)

      Dat de Friezen hun onafhankelijk volksbestaan bleven behouden, verdient inderdaad onze verwondering in nog hoogere mate, als wij bedenken, dat zij in de zelfde eeuwen, waarin zij aan de zuid- of landzijde door de legers der magtige Franken werden aangevallen, en nog lang daarna, ook aan de noord- of zeezijde te kampen hadden met niet minder geduchte vijanden, die op den duur nog moeijelijker waren te weêrstaan. In die onveilige tijden, toen de verschillende volksstammen van het noordwestelijk Europa zeldzaam eene vaste woonplaats hadden, zich gemakkelijk van de eene naar andere en betere landstreken verplaatsten, en nog geen volkenregt kenden of eerbiedigden, was de zucht om elkander te berooven en buit te maken veelal het hoofdbeginsel van den oorlog.

      Geen volk was als zoodanig meer gevreesd dan de Noormannen, dan die woeste benden van Deensche, Zweedsche en Noorweegsche zeeschuimers, wier schepen bij menigte den oceaan vervulden en onveilig maakten. Als stoute zeeroovers van vervaarlijke kracht en onverbiddelijke wreedheid, waren zij steeds de schrik der bewoners van de kusten der Noordzee en het Kanaal. Want niet alleen Friesland, maar ook Frankrijk en Engeland verontrustten zij door hunne strooptogten. Onverhoeds landden zij, en overvielen de ongewapende landbewoners, welke zij uit huis en erf verdreven, om zich intusschen van derzelver goederen en vee meester te maken en dit met hunne schepen weg te voeren. Die aanvallen waren soms zóó stout, dat zij gansche streken overweldigden, het land aan hun gezag onderwierpen, en er door overmagt een tijdlang eene dwinglandij uitoefenden, welke voor den landzaat onduldbaar was. Vooral heeft de Deensche Koning heriold met zijne broeders roruk en hemming het zuidelijk deel van Friesland jaren lang in bezit gehouden, waarbij ze hun zetel veelal in de aanzienlijke handelplaats Dorestad gevestigd hadden. Zelfs wordt de laatste Friesche Koning radboud II gehouden voor een Deensch vorst, die zich van dit land met geweld had meester gemaakt.

      De oude geschiedverhalen gewagen daarom telkens van hunne invallen en strooptogten, die omstreeks den jare 520 begonnen en eerst in de elfde eeuw opgehouden moeten zijn. Met het woeste en nog weinig bebouwde land hunner geboorte niet tevreden, zochten deze schrikbarende geweldenaars vooral die kustplaatsen op, waar handel en nijverheid reeds welvaart hadden verspreid, en waar zij dus de beste gelegenheid vonden, om buit te behalen. Waar ze kwamen, voerden ze plundering, moord en brand in hun gevolg, of legden de overrompelde bewoners zware schattingen op. Vandaar, dat het noemen van hun naam alom reeds siddering verwekte.

      Niet zelden echter ondervonden zij van de dapperheid der Friezen een tegenstand, welke hen met groot verlies naar hunne schepen deed terugkeeren. Immer moesten deze op hunne aanvallen bedacht en daar tegen gewapend zijn. Vreeselijke gevechten zijn er tegen hen gevoerd, waarbij de Friezen en hunne legerhoofden of Potestaten met eere streden, en hen afschrikten deze oorden vooreerst weder te bezoeken. Ja, »de Friezen zijn in de historie gekenmerkt als de moedigste bestrijders van de mannen uit het noorden”22. Uit zucht naar wraak trokken ook zij zelfs meermalen te scheep naar de Oostzee, om den Noorman de geledene verliezen in zijn eigen land betaald te zetten.

      Er bestond echter, buiten de plunderzucht der Noormannen, nog eene reden, waarom zij Friesland aan de Franken zoo lang en zoo hevig betwistten. Zij hadden het Christendom een gloeijenden haat gezworen. En indien de Franken voorgaven, de Friezen tegen hun geweld te willen beschermen, waren zij de eersten nog te meer vijandig, omdat deze de laatsten te gelijk aan het Heidendom zochten te onttrekken. Dat Heidendom toch vuurde hen aan tot den strijd en deed hen den heldendood met verrukking te gemoet zien, omdat deze hen zou overvoeren in een hemel, waar zij zich, bij al de genietingen van den wellust, dronken zouden drinken aan lekker bier uit de bloedige bekkeneelen hunner vijanden. Vreeselijk was daarom hunne verbittering tegen de Christen-Franken, die ze vervolgens ook in hun eigen land bestookten, en wier magt zelfs niet kon verhinderen, СКАЧАТЬ



<p>21</p>

Prof. de geer, de strijd der Friezen en Franken, Utrecht 1850, 43. Deze laatste denkbeelden en schoone voorstelling van den jongsten schrijver over dit onderwerp heb ik zeer gaarne hier overgenomen, mede als bewijs, hoe gunstig ook zij, die geene Friezen zijn, thans na rijp onderzoek over den oorsprong der veel betwiste Friesche vrijheid denken.

<p>22</p>

Zie van leeuwen’s schets dezer togten voor de Herinnering aan het geslacht Sirtema van Grovestins, in de Vrije Fries, V 232, en vooral de noot op bl. 237, omtrent den tijd van het eindigen dezer invallen.