Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken. Eekhoff Wopke
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken - Eekhoff Wopke страница 36

Название: Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken

Автор: Eekhoff Wopke

Издательство: Public Domain

Жанр: История

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ en behandeld mag worden.

62

ypeij en dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerk, Breda 1819, I 410, Aantt. 185; ypeij, Geschied. der Syst. Godgeleerdh., Haarlem 1793, I 180; buma, Het regt der Friesche Floreenpligtigen, Leeuwarden 1849, 13, 30; doch vooral uitvoerige berigten deswege in het belangrijke werk van v. idsinga, Staats-recht der Nederl. Leeuw. 1758, I 379, en de in die werken aangehaalde schrijvers, bijzonder halsema, 475, en niet minder wierdsma in de O. F. W. 257.

63

Van halmael, Ats Bonninga, Treurspel, Leeuw. 1830, 2. Ten aanzien mijner behandeling in het algemeen, doch van dit onderwerp in het bijzonder, meen ik niet onopgemerkt te moeten laten, dat, daar ik de Friesche Geschiedenis in Hoofdtrekken tracht voor te stellen, ik zeker velen lezers en nog minder der wetenschap dienst zou doen, wanneer ik hierin alle of zelfs de voornaamste feiten en gebeurtenissen opnam, welke onze kronyken in bijzonderheden vermelden. Bij mijne meer algemeene beschouwingen mag men die kronyken, ter kennismaking met de bijzondere voorvallen, blijven lezen, waartoe ik, behalve scharlensis, winsemius en schotanus, voor algemeen gebruik bijzonder aanbeveel: It aade Friesche Terp of Kronyk der Geschiedenissen van de Vrije Friesen; met Bijvoegsels en Aanteekeningen van j. van leeuwen, Leeuwarden 1834, 480 bladz., thans voor slechts ƒ1,30 algemeen te bekomen.

64

Van halmael, Ats Bonninga, 4. Zie verder scharlensis, 33; winsemius, 183; schotanus, 164; sjoerds, Jaarboeken, III 129 enz.

65

„Waer omme den Friesen schaedelicker was vrede, dan aenvechtinge van vreemde heeren: want zij in tyde des vredes meer bloedt storten onder malcanderen, dan als sy eendrachtelick die wtlandtsche vianden teghen stonden,” zegt worp van thabor, Kronyk, IV 5.

66

Zie wagenaar, Vaderlandsche Historie, III 194; sjoerds, Jaarboeken, III 236; van kampen, Geschiedenis der Nederlanden, I 126; Charterboek I 138, 151.

67

Charterboek, 379; schotanus, Beschrijv. end Chron. 175; worp van thabor, Kron. IV 10, 21; Tegenwoordige Staat, I 590.

68

Mr. j. van lennep, Verontschuldiging, 1850, 22. Zie ook eikelenberg, West Friesland, 24, 44, aangeh. in hofdijk, Jonker van Brederode, 1849, Aanteekening 198.

69

Uithoofde dit onderwerp in onze vaderlandsche geschiedenissen veelal verkeerd, of naar de opvatting van de Hollanders, wordt voorgesteld, heb ik deze en de volgende togten dier Graven eenigzins uitvoeriger bewerkt. Zie hierover breeder bij wagenaar, Vaderlandsche Historie, II 115, 129, 235, 240, 260, 401; III 43, 102 enz.; Tegenwoordige Staat, I 429; sjoerds, Jaarboeken, II 169 env.; bosscha, Heldendaden, I 23 enz.

70

Ofschoon Graaf arnoud in de geslachtlijst der Graven van Gent, bij van loon, Aloude Hollandsche Histori, 1734, II 236, reeds Heer over geheel Friesland genoemd wordt, en ook Giftbrieven in de levens der eerste Graven, bij schriverius, hiervan gewagen, zoo heeft reeds ubbo emmius, Hist. Fris. lib. V, te kennen gegeven: „datter van de Hollandsche scribenten bygelapt is, dat Vriesland oock van de Bataviers af tot de Riviere den Lauwers in de selve gifte van Karel mede begreepen, ende aen den selven Diederick geschoncken is geweest: dewijl sulcks noch uyt oude Historiën of brieven van donatie kan waer ghemaeckt worden; maer ter contrarie dit landt door de bepalinge van Kinhem klaer en uytdruckelijck genoech daer uyt wordt geslooten.” Zie schriverius, Levens der Graven, ’s Hage 1667, 34.

71

Zie die zoogenaamde Giftbrieven op vele plaatsen in de Hollandsche en Friesche Charterboeken. Schotanus heeft in zijne Beschrijv. end Chron. 71, vele verzameld onder een hoofdstuk: Vande verschenckingen deses Landts. Zie ook halsema, Verh. 306, en Mr. j. dirks, Bijdragen tot de Penningkunde van Friesland, in de Vrije Fries, III 28, 37 enz.

72

Van halmael, de Schieringers en de Vetkoopers, 142.

73

Zie Charterb. I 124, 126, 131 env.; schotanus, tabl. 13; winsemius, 179; wagenaar, III 46; sjoerds, III 142, 149, 181.

74

Winsemius, 187; schotanus, 165; wagenaar, III 225; Tegenwoordige Staat, I 443, 446. In 1318 hadden er op nieuw zulke strooptogten plaats.

75

Zie over het medegedeelde omtrent Graaf willem den goede, Charterb. 149-199; schotanus, 168; winsemius, 190 env.; wagenaar, III 224; sjoerds, Jaarboeken, III 228; Teg. Staat, I 454.

76

Dr. e. halbertsma in de Lapekoer fen Gabe Scroar, 1834, 259.

77

Wagenaar, III 261. Zie verder schotanus, 180; winsemius, 202; foeke sjoerds, III 384; Tegenwoordige Staat, I 492.

78

Wagenaar, III 261. Indien willem’s weduwe, johanna, dit wreed bedrijf niet heeft gepleegd, maar wel zijne zuster en opvolgster, margareet, gemalin van Keizer lodewijk van Beijeren (zoo als schotanus en winsemius willen), dan is het nog schandelijker, dewijl het dan na verloop van eenigen tijd en met koud overleg, en niet uit droefheid of in drift geschiedde.

79

Dit belangrijk stuk, enkel vermeld in het Charterboek, I 208, is eerst in 1817 uitgegeven door Jhr. j. c. de jonge, achter zijne Verhandeling over de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten. Jhr. w. van swinderen gaf de hoofdinhoud daarvan met toelichtingen in ’t Mengelwerk der Leeuwarder Courant van 1832, No. 61. De eerste deelde de Heer van leeuwen ook mede in zijne Aanteekeningen op it aade Friesche terp, 418.

80

Charterboek; I 208; Tegenwoordige Staat, I 501.

81

Charterboek, 208, 209, 210, 226, 227.

82

Charterboek, 233-255.

83

Tien dagen na den slag tusschen Stavoren en Warns in 1345 was ’s Graven lijk gevonden geworden door marten, kommandeur der St. Jansheeren te Haarlem, die het liet begraven in het Klooster Bloemkamp bij Bolsward, van waar het later door albrecht naar Valenciennes is overgebragt. Onbegraven beteekent hier: in geen vorstelijk graf bijgezet.

84

In alle tijden is het voorzeker een blijk van ongemeene regtschapenheid, wanneer regenten, overstemd en verpligt zijnde een besluit der meerderheid uit te voeren, van welks nadeelige strekking zij zich voor hun persoon overtuigd houden, die uitvoering op eene waardige wijze volbrengen, zelfs met gevaar van het leven of het uitzigt op een wissen dood.

85

Zie deze Brieven in het Vriesch Charterboek, I 260-269.

86

Dit is waarschijnlijker dan idsinga’s meening van planken, tot bedekking van de kuilen, welke men den Hertog gezegd had, dat de Friezen gegraven hadden ter plaatse, waar hij zou landen.

87

Omtrent de krijgstoerustingen van dezen tweeden togt zijn er veel meer bescheiden in de Hollandsche, Friesche en andere Charterboeken bewaard dan omtrent den eersten. Blijkens deze werd er bijzondere zorg gedragen voor bouwmaterialen, doch nog meer voor den leeftogt. Omstreeks half Junij werden de personen benoemd, die de volgende ambten op de vloot zouden bekleeden, als: 2 Admiralen, 2 Bos- en Graafmeesters, 3 Timmermeesters, 2 Tentmeesters, 2 Tarwe- en Bierkoopers, 2 Ossekoopers, 2 Wijnkoopers, 2 „Malvezie, craemcruyt ende cokenkruyt besorgers,” 2 Schape-, 2 Visch- en 2 Boter- en Kaaskoopers, 4 Meester Ridderen, 5 Meester Knapen, mede belast „te coopen schottelen, azyn, СКАЧАТЬ