Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken. Eekhoff Wopke
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken - Eekhoff Wopke страница 21

Название: Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken

Автор: Eekhoff Wopke

Издательство: Public Domain

Жанр: История

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ tot dit einde bijeenkwam, noemde men den Opstalsboom, een beplante heuvel in de nabijheid der stad Aurik in Oost-Friesland, welke nog in wezen is. Daar vergaderden op den eersten Dingsdag na het Pinksterfeest ieder jaar de geestelijken, edelen en vrijgeboren mannen, welke ieder der Zeelanden ter behartiging der algemeene belangen had afgezonden. In het midden zaten de voor elk jaar benoemde regters, die de voorstellen deden; daar om heen waren de plaatsen der afgevaardigden, terwijl het volk zich daar rondom schaarde. Indien een voorstel beviel, strekte een luid gekletter der wapenen tot een teeken van aanneming; doch een luid gemor verhief zich, zoodra het niet welgevallig was of nader moest worden besproken. Alles geschiedde overeenkomstig de zeden der oude Germanen, die hier het langst bewaard bleven25.

      In elkander vonden deze Friesche landstreken alzoo een steun tot vorming van een vasten grondslag voor hun maatschappelijk welzijn, namelijk, het vermogen om te bestaan zonder hulp van buiten. Na het bezorgen hunner eigene veiligheid, rekenden zij het onnoodig van zwakke bondgenooten af te hangen. Alleen door het schild des Keizers achtten zij zich genoeg beschermd tegen aanrandingen van vreemden, en weinig deerde het hen, dat deze zelfde hoofden des rijks misbruik maakten van die bescherming, door sommige deelen van hun land nu aan dezen dan aan genen, als ware het leengoed, weg te schenken. Immer bleef die zucht, om onafhankelijk te willen bestaan, zonder hulp van buiten, een kenmerk van der Friezen aard.

      In die duistere en nog weinig beschaafde middeleeuwen, toen de lagere standen des volks in meest alle overheerde landen van Europa met lijdzaamheid de onderdrukking en willekeur van het geweld der magtigen moesten verduren, was dit verbond eene even merkwaardige uitzondering als deze vrije toestand der ingezetenen eene groote zeldzaamheid. Eeuwen lang, zelfs tot in de 15e eeuw26, heeft dat verbond bestaan, en eene vrijheid en volkstrouw beschermd, waarvan bij weinige andere volken het voorbeeld is. Dit feit is tevens een bewijs voor de geldigheid van den oorsprong van der Friezen volksvoorregten, door velen meermalen betwijfeld. Deze zijn echter door den Roomsch-Koning Graaf willem II in 1248 en door Keizer rudolf in 1276 erkend, bevestigd en vermeerderd, zoodat zij een wettig gezag bezaten27. Zuivere vrijheidsmin en hechte volkstrouw hielden onze Friesche vaderen verbonden. Met zelfgevoel en liefde waren zij aan hunne wetten en staatsinstellingen gehecht. »Dáárdoor wisten zij zich staande te houden te midden der groote Europesche beroeringen, en ruilden zij hunne plaatsen voor geene andere in. Ja, te midden dier volksbewegingen en overstroomingen stonden zij daar, als de krachtige eik in het woud, die de stormen tart en door den stroom der wateren niet ontworteld wordt”28.

      De volksstammen, welke tot dit verbond behoorden, hadden in den beginne eene volkomene volksregering. Doch in latere eeuwen, toen sommige edelen zich boven anderen in aanzien en magt begonnen te verheffen; toen het eene Zeeland zich regten en vrijheden boven het andere aanmatigde; toen de eerbied voor de wetten verminderde en de vrijheidszucht ontaarde in bandeloosheid: – toen werd het eigenbelang boven het algemeen belang voorgetrokken en deze schoone band vaneen gereten. In 1323 werd bij de Willekeuren van den Opstalsboom het verbond bekrachtigd, het regt der Overheden hernieuwd, de boosheid met straffen bedreigd en den landvrede bevestigd. Van latere vergaderingen is echter geen spoor. In 1361 werden er pogingen gedaan tot vernieuwing van het verbond, waarbij de vergaderingen van den Opstalsboom werden verlegd naar het in magt sterk toenemende Groningen. Doch te vergeefs. Het had zijne verbindende kracht voor allen verloren. Binnenlandsche oorlogen en persoonlijke veeten, zucht naar gezag en heerschappij verteerden de krachten des volks. Geestelijke en wereldlijke Heeren maakten daarvan gebruik ter uitbreiding van hun gebied. Zóó ging het eene Zeeland voor en het andere na verloren, en werd de eenmaal zoo uitgestrekte Friesche vrijstaat gesloopt. Het eerste Zeeland, West-Friesland, bezweek, na zich langer dan drie eeuwen moedig verdedigd te hebben, voor de overmagt der Graven van Holland. Oost-Friesland werd een buit van trotsche Hoofdlingen en Graven, die elkander lang de oppermagt betwistten, en aan de Bisschoppen van Bremen en Munster nog sommige gedeelten van dat land moesten afstaan. In Overijssel (het Over-sticht) en Drenthe vestigde de magtig gewordene Utrechtsche Bisschop zijn wereldlijk gezag, gelijk hij reeds lang deed in de stad Groningen en het Gooregt, welke hij door Stedevoogden liet besturen29. Alléén het tegenwoordige Friesland, de kern van den ouden volksstam, bleef ongedeerd en vrij, dewijl het zich steeds moedig tegen de aanvallen van vreemde Heeren mogt verdedigen. Dankbaar bleef het dit voorregt erkennen, zoo als ook blijkt uit een oud-friesch geschrift, vermoedelijk uit het begin der 15e eeuw, waarin omtrent dit gedeelte gezegd wordt: »Deze twee Zeelanden, als het tweede en derde (Oostergoo en Westergoo), zijn tot nog toe vrij en anders geen Heer onderworpen, behalve den Keizer des Roomschen Rijks. Maar ontzettende schade en menigvuldige aanvechtingen hebben deze landen geleden, om hunne vrijheid te beschermen, welke hen geschonken is van den grooten Koning karel, waartoe zij vele zware strijden hebben geslagen tegen de Graven van Holland, om hunne landen te beschermen. Ook Stellingwerf en Schoterland zijn nog vrij, doch hebben zware aanvechtingen en oorlogen gehad met de Bisschoppen van Utrecht, die het overig gedeelte van dit vierde Zeeland (Kuinder, Giethoorn, Vollenhove, Steenwijk en Drenthe) hebben bedwongen”30.

      Lang zou dit gedeelte die zeldzame en eervolle onafhankelijkheid hebben behouden, indien zijne burgers zich des waardig hadden gedragen. Maar ook zij leverden het bewijs, hoe bezwaarlijk de vrijheid, zelfs onder bescherming van goede wetten, wordt gehandhaafd, wanneer menschelijke zwakheden en ondeugden een overwigt in den staat bekomen. Eer- en heerschzucht begonnen den boventoon te voeren; de oude goede trouw werd vervangen door bandelooze partijzucht en familie-veeten. Een opperhoofd of Potestaat uit hun eigen midden had geen gezag meer; zoodat eindelijk de Keizer het bestuur van dit land opdroeg aan een vreemden vorst, aan Hertog albert van Saksen, die hen tot eendragt en rust, tot orde en regt dwong, en hun den verloren vrede hergaf, doch ten koste van een groot deel der onafhankelijkheid.

      15. Veranderingen in den toestand des bodems van Friesland.Watervloeden, de Zuiderzee, de Middelzee enz

      Een niet minder gevaarlijken vijand dan de Noormannen hadden de Friezen op hunne kust bestendig te bestrijden in de Noordzee. Wel had de natuur hun laag gelegen land tegen haar geweld zoeken te beschermen door het met een zoom duinen te omgeven; wel had zucht tot zelfbeveiliging hen op hooge plaatsen menigvuldige terpen doen opwerpen, om tot woon- en schuilplaats voor personen en vee te strekken bij het opkomen der vloeden, die dagelijks de riviermonden binnenstroomden; zelfs waren ze, zoo men wil in de 7e eeuw, reeds begonnen, langs den oever zeedijken en waterkeeringen aan te leggen: – in gewone gevallen bood dit alles genoegzame bescherming aan, om hun het rustig bezit en genot van het land te verzekeren. Maar ongenoegzaam, ja zelfs onbeduidend waren die zwakke beveiligingsmiddelen, zoo dikwijls hevige stormen de hoog gestegen vloeden met woedend geweld voortzweepten, en deze, met verachting van allen wederstand, het land overstroomden, vele de gewrochten van menschelijke vlijt en arbeid verwoestten en nood en dood alom verspreidden. Ontzettende ellende en verbazende schade hebben de bewoners dezer landen gedurende vele eeuwen van deze geduchte en zoo dikwijls herhaalde watervloeden te lijden gehad.

      Want, ach! als hij loeide, die woedende orkaan,

      En randde de kusten des Vaderlands aan,

      Wat waarde had dan nog het leven?

      Dan dekte het zeezout het zuchtende land,

      Verwijderde staag het bedwingende strand,

      Deed honderden, duizenden sneven.

      En huizen, en hoven, en menschen, en vee

      Verzwolg ze, die woeste, verslindende zee,

      En naakt en berooid moest hij vlugten

      De landman; – ’t verlies van zijn have getroost,

      Behield hij zijn vrouw maar, zijne ouders, zijn kroost,

      Wier dood er zoo velen deed zuchten.

      En СКАЧАТЬ



<p>25</p>

Naar aanleiding van wiarda’s werkje over de Landdagen der Friezen bij Upstalboom, gaf de Heer Mr. a. telting daarvan in de Leeuw. Cour. 1831, No. 79 eene Herinnering, welke voor een groot gedeelte is overgenomen in van leeuwen’s Aantt. op it aade Friesche terp, bl. 399. Zie ook schotanus, 170 en tabl. 16.

<p>26</p>

Het verbond van 1430, in het Vriesch Charterboek, I 494, schijnt een der laatste sporen dezer vereeniging te zijn. Zie Aant. 9.

<p>27</p>

Zie Vriesch Charterb. I 94; foeke sjoerds, Jaarb. III 120.

<p>28</p>

Zie royaards, Geschiedenis der invoering en vestiging van het Christend. 41, uitvoeriger in het motto tegenover den titel aangehaald.

<p>29</p>

Ypeij en feith, Oudheden van het Gooregt en Groningen, 1836, I, 37 env.; diest lorgion, Geschiedkundige Beschrijving van Groningen, 1849, 18 env.; driessen, Monum. Gron. 857.

<p>30</p>

Zie het Klein Traktaat van de zeven Zeelanden in schotanus, Kronyk, tablinum, 19, en, met de vertaling, in foeke sjoerds, Beschrijving, I 55. Vergelijk verder Aanteekening 9.