Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken. Eekhoff Wopke
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken - Eekhoff Wopke страница 27

Название: Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken

Автор: Eekhoff Wopke

Издательство: Public Domain

Жанр: История

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ sporen van dien ijver bekend. Maar de geschiedenis getuigt en de blijken zijn er nog van over, dat er weinige landen van gelijke uitgestrektheid in Europa bestaan, waarin de vrome zin der ingezetenen uit eigene middelen zoo vele Kerken en Kloosters heeft gesticht en rijkelijk begiftigd, als in deze provincie. Ja, het is geene overdrijving als wij zeggen, dat er in Friesland nagenoeg zoo vele Steden gesticht werden als er maanden-, zoo vele Kloosters als er weken- en zoo vele Dorpen als er dagen in het jaar zijn. Indien dan vreemdelingen in dit noordelijk geweest te vergeefs zoeken naar zulke grootsche en prachtige gewrochten der bouwkunst, als in andere landen door vereenigde krachten werden tot stand gebragt, dan kan nog het aanzienlijk getal torenspitsen onzer steden en dorpen getuigen, dat de vroomheid der vaderen hier zeer vele bewijzen heeft achtergelaten van hunnen ijver voor Christendom en Kerk.

      Vermits karel de groote bepaald had, dat de ingezetenen van ieder kerspel voor eene kerk en woning van den Pastoor moesten zorgen, zoo werden er in dit gedeelte van Friesland bij de invoering van de Christelijke leer hier en daar reeds kerken gesticht. Het waren toen echter nog slechts van hout opgetrokkene bedehuizen met riet gedekt. Doch in de 11e, 12e en 13e eeuw, toen het bouwen met steen werd ingevoerd, vermeerderde dit getal in groote mate54. Daarvoor waren verscheidene redenen en aanleidingen. Toen toch werd de maatschappelijke toestand der gemeenten meer en meer geregeld, bij de toeneming van welvaart en vermogen. De zucht om verdienstelijke werken te doen, waarvoor de Kerk vergeving van zonden had toegezegd, was voor sommigen eene aansporing om zich naar het Heilige land te begeven, en voor anderen een prikkel, om door hunne middelen den opbouw van Kerken en Kloosters te bevorderen. Hier waren het nu vroomheid en godsdienstijver; daar eerzucht en hoogmoed, om iets grooters en schooners te bouwen dan anderen reeds hadden gedaan, en elders zucht naar onafhankelijkheid, gepaard met nijd en onderlinge wedijvering van de edelen, die elkander den voorrang in het offeren op de altaren betwistten, welke het getal kerken en parochiën deden vermeerderen55.

      Nagenoeg de zelfde oorzaken en drijfveren werkten gelijktijdig mede, om de stichting en opbouw te bevorderen van een aantal Kloosters; van die gestichten in en nabij steden en dorpen, waarin een aantal mannen of vrouwen zich begaven, om zich van de woelige wereld af te zonderen en zich geheel over te geven aan godsdienstige bespiegelingen, gebeden en werken van liefdadigheid. Naarmate de onrust der tijden vermeerderde, ten gevolge der binnenlandsche oorlogen en partijschappen, namen deze kloosters in aantal en vermogen toe, dewijl weerlooze vrouwen en rustige ingezetenen daarin veiligheid en bescherming vonden, en tevens gelegenheid, om zich op wetenschappen en kunsten toe te leggen. Het St. Bonifaas-klooster te Dokkum en dat van St. Odulphus te Stavoren worden hier voor de oudste gehouden. In Oostergoo waren verder de voornaamste: de Abtdijen van Mariëngaard en Klaarkamp onder Hallum en Rinsumageest, in 1163 en 1165 gesticht; benevens het Smallen-eester-, Gerkes- en Foswerder-klooster; terwijl er alleen in en bij de stad Leeuwarden vier zulke gestichten verrezen, waaronder het Dominikaner-Klooster der Predikheeren (1245) (waarvan de nog bestaande Groote kerk de kapel was) tot de aanzienlijkste van dit gewest gerekend werd. In Westergoo bekwamen de Abtdijen van Lidlum bij Tjummarum (1182), Oldeklooster bij Hartwerd (1191), Ludingakerk onder Achlum (1157), benevens de kloosters Thabor onder Tirns (1406) en Groendijk bij Sneek, Monnikebaaijum onder Winsum (1188) en meer andere groot aanzien en vermogen; terwijl van de kloosters der Zevenwouden de Aalsumer-, Nesser-, Hasker- en Schoter-konventen het meest vermaard waren56.

      Gedurende de drie à vier eeuwen, dat de meeste dezer kloosters in Friesland bestonden, zijn ze van groot nut, gezag en invloed geweest. Want, vermits kloosters als Lidlum in 1293, zoo men wil, 600 en Mariëngaard 400 inwoners telden, welke doorgaans zeer bekwame Abten of Priors, die soms op buitenlandsche reizen geoefend waren, aan het hoofd hadden, en meest allen door erfenissen en giften aanzienlijke goederen bezaten, zoo waren deze gestichten eene veel vermogende magt in den Staat geworden. Heilzaam werkte die magt, ook buiten het geestelijke, ten behoeve van verschillende maatschappelijke belangen van dien tijd, waaraan zij tevens haar eigen voordeel zocht te verbinden: want de staatkundige en geestelijke betrekkingen, regten en verpligtingen der ingezetenen waren destijds zeer naauw vereenigd en stonden minder op zich zelve als later. Zoo verleenden de kloosters, wegens hunne aanzienlijke grondeigendommen, dikwijls krachtige hulp tot het aanleggen van zeedijken, het graven van vaarten, het verbeteren van wegen, het leggen van sluizen enz.; – zaken, tot wier daarstelling de afzonderlijke krachten der ingezetenen vaak te zwak of te verdeeld waren. Vele dorpen ondersteunden zij tot het bouwen van parochie-kerken; en, terwijl zij hier de verbetering van landerijen, daar de landwinning en elders de afgraving van de hooge veenen bevorderden, zien wij hen voor het algemeen belang vele openbare werken tot stand brengen. Behalve op de wetenschappen en kunsten, welke bijna alleen in deze vreedzame oefenplaatsen bescherming vonden, hadden de kloosterlingen ook veel invloed op de ontwikkeling van de nijverheid, door verbetering van de bouwkunst, van vele handwerken, van den landbouw en van het boter- en kaasmaken, welke, als bronnen van bestaan voor het volk, later zoo belangrijk werden.

      Zulk een magtig geestelijk ligchaam in den Staat werd eerlang ook van veel staatkundig belang in de regering des lands. De kloosters werden daarin vertegenwoordigd door bekwame Prelaten, die de belangen van de geestelijkheid en het volk op de landsdagen en gaarleggers deden gelden tegen de aanmatigingen van den adel. Zij voerden de pen, stelden de besluiten en verdragen, en werden dikwijls als afgezanten naar vreemde vorsten gezonden. Sommige kloosters voerden zelfs hevigen strijd tegen aanzienlijke geweldenaars, of namen deel in den binnenlandschen krijg door het ondersteunen van hunne partij of vrienden.

      Wanneer wij de bevolking van ieder dier vijftig Friesche kloosters door-een op zestig personen schatten, en bedenken, dat de parochie-kerken der elf steden en 360 dorpen een of meer Hoofdpriesters en vele ook een Vicaris hadden (om van de Prebende-priesters, die bijzondere altaren bedienden, te zwijgen), dan kunnen wij ons een gering denkbeeld vormen van de talrijkheid der toenmalige Friesche geestelijkheid. Wanneer wij bovendien opmerken, dat die kerken en kloosters in het bezit waren van een groot deel der vaste goederen in dit gewest of dat zij renten daarvan trokken57; alsmede, dat de meeste dier geestelijke personen zich door meerdere kennis en bekwaamheid onderscheidden, dan is het zeer natuurlijk, dat zij in een tijdvak, waarin het volk meerendeels nog onwetend en onmondig was, groot gezag en invloed konden en moesten uitoefenen. De gansche strekking van het Roomsch Katholijk godsdienst-stelsel droeg mede veel bij, om het volk aan de oppermagt der kerkelijke heerschappij onderworpen te houden. Lang werkte die magt gunstig, doch onmogelijk kon zij duurzaam zijn: want zij moest van zelf ontbonden worden, toen eerlang het volk, zijne kindschheid ontwassen, naar meerder licht streefde, en toen misbruiken het ligchaam der geestelijkheid zelve bevlekt hadden. In weerwil van al de onvolkomenheden der geestelijken en de ongeregeldheden, welke aan het kloosterleven eigen mogen geweest zijn, verdienen echter de geestelijke instellingen dier dagen onzen eerbied en duurzame belangstelling. Onbillijk is het immers, de toenmalige wereld naar onzen maatstaf en naar aanleiding van misbruiken, die zelfs de beste inrigtingen aankleven, te beoordeelen. Wie toch zou het evangelie willen verwerpen, om de vervolgingen, waartoe het aanleiding gaf? En wie ziet niet in de geschiedenis zoowel als in het dagelijksch leven, dat bekrompenheid, onkunde en gebrek aan godsdienst bij een groot deel der bevolking, ’t welk enkel voor de zinnen leeft, de oorzaken zijn van dwaling, zonde en misbruik, ook van de heiligste zaken. Immer bestonden er evenwel vele stille vromen, die God en den Heer van ganscher harte liefhadden en dienden; die reinheid van gemoed en veredeling van den onsterfelijken geest hooger waardeerden, dan alle uitwendige praalvertooning. Deze vonden, onder de bestendige stormen van den krijg, in de kloosters een toevlugt en bescherming; zij waren een scherp tegenbeeld van de zinnelijk-dierlijke denkwijze der wereldlingen; zij toonden hen, die slechts naar roof en rijkdom, naar magt en aanzien jaagden, dat er nog iets beters te vinden was dan het vergankelijke. Door zulk een verhevener zin werkten zij weldadig op de wereld, die echter eerlang, uit partijzucht, de deugden en verdiensten der geestelijken vergat, om enkel de ondeugden van sommigen hunner, uitzonderingen op den СКАЧАТЬ



<p>54</p>

Ook halsema getuigt bl. 466 en 469, dat de menigvuldige kerken in Friesland door de landzaten of karspellieden, waaronder eenige weinige edelen, en niet door milddadigheid van koningen en vorsten zijn gesticht en met de noodige goederen begiftigd, waarop hun regt gegrond is tot bestelling van die kerken of het benoemen van leeraren en het beheer van die goederen. Zie mede wiersma’s Aanteekeningen op de Oude Friesche Wetten, 257, en scharlensis, 33o.

<p>55</p>

De Heer eyck tot zuylichem te Utrecht heeft in de Vrije Fries, V 163, eene Beschouwing van den Bouwtrant van eenige oude Kerken in Friesland gegeven, waarin hij de gewone, nog onveranderde bouworde onzer dorpskerken zeer merkwaardig noemt, als behoorende tot den Romaanschen of Oud-Gothischen bouwtrant, met ronde koorsluiting, van niet later dan de 11e of 12e eeuw. Opmerkelijk is het, dat de gewone bouworde onzer Kerktorens, met gewoon huisdak tusschen twee brandgevels, hier even algemeen is als in Denemarken, en slechts zeldzaam in zuidelijker provinciën wordt gevonden. Vele dier torens hebben den vorm en de zwaarte onzer oude Friesche Stinzen, en schijnen mede gebouwd te zijn met het doel, om door de ingezetenen gebruikt te worden als plaats van toevlugt en bescherming, in tijden van nood en gevaar.

<p>56</p>

Waarschijnlijk zal ik onder de Bijlagen eene Lijst van al de Kloosters opnemen. Het aantal verschillende gebouwen, waaruit die gestichten veelal bestonden, is opgenoemd door den Heer van leeuwen in de Aantt. op it aade Friesche terp, bl. 440.

<p>57</p>

De Beneficiaal-boeken van Friesl. (Leeuw. 1850) bevatten eene lijst der Inkomsten en Bezittingen van meest alle Parochiën, zoo als die in 1543, op bevel der regering, aangegeven zijn. Het gezamenlijk bedrag van de goederen der Kloosters zal wel niet minder geweest zijn. Bekend is het, dat Graaf willem III reeds in 1328 allen Kloosteren en Geestelijken in Holland, Zeeland en Friesland verbood, meerdere vaste goederen aan te koopen, Charterb. I 183. Wij betwijfelen het echter, dat zij in Friesland ooit, en veelminder destijds reeds, tweederden der landerijen zouden hebben bezeten, zoo als cerisier, Tafereel der Nederl. Geschiedenis, Utrecht 1781, I 411 en Tegenwoordige Staat, I 477 melden.