Lidewyde. Busken Huet Conrad
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Lidewyde - Busken Huet Conrad страница 15

Название: Lidewyde

Автор: Busken Huet Conrad

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ zij buiten gekomen waren en het voetpad volgden dat door het bosch naar de dorpstraat voerde.

      – "Ik ben vlak achter u, vader. Ga gerust door. Gij kunt hier onmogelijk dwalen."

      – "Intusschen zie ik geen hand voor oogen. Het is stikdonker in dit laantje."

      – "Dat komt, vader, omdat het zomer is. 's Winters, wanneer de boomen zonder bladen zijn, herkent men de voetpaden buiten veel gemakkelijker. Over een dag of wat hebben wij eerste kwartier: dan wandel ik naar het dorp in den maneschijn."

      – "Ik hoop, André, dat de wassende maan u hier niet langer zal doen vertoeven dan met uwe en onze belangen overeen te brengen is. Uw oom is er zeer op gesteld u aanstaanden maandag-morgen bij zich te zien."

      – "Zondag-avond, dat beloof ik u, vertrek ik van hier en ga met den laatsten trein naar A. De veeren in de Pays-Bas zouden al zeer zacht moeten zijn, indien ik maandag-ochtend niet present was op het appèl. Mag ik weten wat oom Timmermans mij te zeggen heeft?"

      – "O ja wel. Het is over die kleine erfenis te M., die wij deelen moeten met onzen neef Dijk."

      – "Heb ik daar persoonlijk iets mede te maken?"

      – "Niet bepaald; maar het kan zijn, dat uw oom u verzoekt, in zijne plaats naar M. te gaan."

      – "Waarom gaat oom daar niet zelf naar toe?"

      – "Beste jongen, dat weet ik niet. Ik weet niet eens, of hij u opdragen zal, zijne plaats te vervangen. Welligt heeft hij geheel andere plannen."

      – "Mag Emma weten, dat ik misschien naar M. zal moeten gaan?"

      – "Ik zie niet in waarom niet; maar de vraag is, of het tot iets dienen zou. In uwe plaats wachtte ik liever totdat gij kennis zult dragen van hetgeen uw oom van u verlangt. Wil hij dat gij naar M. gaat, dan is het tijd genoeg, dunkt mij, Emma daarvan te verwittigen, en het zal ongetwijfeld haar minder grieven dat berigt te ontvangen in een brief, dan zoo gij haar nu reeds welligt noodeloos schrikbeelden voorspiegelt. Sedert ik Emma heb zien omgaan met hare ouders en hare ouders met haar, ben ik versterkt geworden in mijn gevoelen dat zij een buitengemeen zachtzinnig meisje is. Zulke teêre planten willen met omzigtigheid behandeld worden."

      – "Dat is zoo, vader, maar gij maakt u niettemin eene verkeerde voorstelling van Emma. Zij is veel flinker dan men denken zou. Niet dat ik uw raad niet volgen wil, integendeel, maar ik houd mij overtuigd dat de voorzorg overbodig is. Of zoudt gij waarlijk meenen, dat het Emma benadeelen zou, indien ik haar ronduit zeide, dat mijne afwezigheid misschien langer duren zal dan zij vermoedt?"

      – "Beste jongen, ik laat u volkomen vrij. Wat gij van Emma zegt, is waar: zij is niet alleen een gevoelig, maar ook een zeer verstandig meisje. Handel dus naar uw beste weten, en laat ons over dat punt niet meer woorden verspillen dan noodig is. Mij dunkt, die gloeijende spijker daar, is de lantaarn van ons logement. Is het niet zoo?"

      – "Zoo is het, vader; ofschoon de kastelein het zeer kwalijk nemen zou, indien hij u op dien toon over de verlichting van zijn etablissement hoorde spreken. Daar zijn wij er. Goeden nacht, vader; morgen-ochtend vóór uw vertrek zie ik u nog."

      – "Dat behoeft niet, mijn jongen. Gij hebt een vermoeijenden dag gehad, en ik geef u verlof om uit te slapen. Belast mij met uwe groeten naar huis, en beloof mij nogmaals dat gij niet verzuimen zult, aan den wensch van uw oom te voldoen; meer verlang ik niet. Goeden nacht, en tot wederziens."

      Had men den ouden heer Kortenaer, toen hij zich geheel alleen in zijne kamer bevond, met aandrang afgevraagd, of hij zich over André's toekomst in het geheel niet ongerust maakte, misschien zou hij, na zich met de hand over het hooge voorhoofd te hebben gestreken, geantwoord hebben: "Ongerust? zeer zeker niet; doch nu gij het vraagt, ja toch, wel een omzien." Daar evenwel niemand hem dwong, zich op die wijze rekenschap te geven van zijne indrukken, ging het hem gelijk het ons allen gaat, wanneer wij er belang bij hebben ons heen te zetten over onze invallende gedachten. Het had hem daareven onaangenaam getroffen, indien gij wilt, dat André in het geheel geene bezorgdheid aan den dag had gelegd over hetgeen hijzelf ontberen zou, indien hij Emma voor eene poos verlaten moest; en misschien, zoo de vader zich aan die opmerking vastgehouden had, zou hij daaruit ten aanzien van het karakter van zijnen zoon sommige leerzame gevolgtrekkingen hebben afgeleid. Doch ook de besten en de fijngevoeligsten ontgeven zich zulke dingen, en eerst naderhand, wanneer de gebeurtenissen daarop hun licht of hunne schaduw zijn komen werpen, en het te laat is, wordt men gewaar dat zij eene beteekenis hadden.

      Wat André betreft, hij dacht op dit oogenblik met zoo veel liefde aan Emma, dat zijn vaders bekommering, ingeval deze werkelijk bestaan en zich in woorden geuit had, door hem niet ernstig opgenomen, maar op rekening der zwaartillendheid van den ouderdom gesteld zou zijn. Nu is het waar dat geen uur van den dag een bruidegom zoo zeer tot teederheid stemt als het nachtelijk klokje van twaalven, en dat hij, door de eenzaamheid-zelve herinnerd aan de onvolledigheid van zijn bestaan, op dat uur en in die omstandigheden dubbel vervuld pleegt te zijn met de herinnering aan haar, die hem van zijne verlatenheid eerlang troosten zal. Doch André had die verzoenende gedachte vooralsnog niet noodig, of verbeeldde zich althans, haar te kunnen ontberen. Het was zoo, dat het vooruitzigt eener mogelijke scheiding, hoe kort die ook duren mogt, hem meer griefde om Emma's dan om zijnentwil; en zij, die zich te regt of ten onregte op hunne kennis van het menschelijk gemoed laten voorstaan, zullen op grond van dat verschijnsel beweren dat aan het register zijner liefde, met de mannen der muzikale kritiek gesproken, sommige toonen ontbraken. Dit moest evenwel nog uitkomen, en hij was zich van dat gebrek in 't minst niet bewust. Hij stak zijne lamp op en zette zich neder in den niet al te gemakkelijken vouwstoel, dien de kastelein van het Wapen van Duinendaal een voltaire noemde. Zijn hoofd stond er niet naar om een boek ter hand te nemen of zich te verdiepen in de teekeningen en tabellen waarmede zijne geïmproviseerde schrijftafel overdekt was. Doch terwijl hij daar nevens die tafel zat en zijne sigaar uitrookte, dacht hij met onberispelijk welgevallen aan de toekomst, en in al de voorstellingen, al de beelden, al de groepen, die zijnen geest voorbijtrokken, vervulde Emma eene voorname plaats. Een vol half uur bleef hij in die gepeinzen verdiept, achterover leunend in zijn stoel en rookwolkjes uitblazend; en nog toen hij zich ter rust begeven had, omzweefde hem Emma's beeld.

      In den droom zag hij haar op den buitensten rand eener met vlaggen versierde tribune staan en de armen naar hem uitbreiden; hijzelf kwam aansnorren als bestuurder eener lokomotief, klemde zich in het voorbijrijden met de eene hand aan de balustrade vast, greep zijne bruid met de andere om het midden, drukte haar lagchend aan zijne borst, en stoof met haar een tooverland te gemoet, waar de toppen van blaauwe bergen zich in het azuur der lucht verloren en de poorten van tunnel aan tunnel een eindeloos vergezigt openden in lagchende dalen.

      Zevende Hoofdstuk

      Den dag van André's vertrek was Emma stiller dan gewoonlijk; niet omdat zij een voorgevoel had van rampen, die haar boven het hoofd hingen, maar alleen omdat zij hem gaarne bij zich zou gehouden hebben. Nu eens schenen de uren haar toe, eindeloos langzaam om te kruipen; een oogenblik later was het haar, alsof de tijd eensklaps een levend wezen geworden was en hij die zekere vleugelen had aangeschoten, wier bestaan men gewoon is, naar het rijk der mythologie en der allegorie te verbannen. De laatste indruk behield de overhand, en toen de avond begon te vallen zocht zij de zijde van André, ten einde van zijne tegenwoordigheid zoo lang en van zoo nabij mogelijk te genieten.

      Hij had dien middag op Belvedere gegeten, was daarna in het logement zijn valies gaan pakken, en stond nu, naast Emma, voor het opengeslagen venster derzelfde bovenvoorkamer, waar hij haar voor het eerst van zijne liefde gesproken had. Alles in het vertrek had sedert dien winteravond hetzelfde voorkomen behouden; zelfs de vooruitspringende haard stond nog op zijne plaats, en indien er geene muggen gedanst hadden om de lamp, zou men in den waan hebben kunnen verkeeren, dat ook in het saizoen geene verandering gekomen was. Doch in plaats dat de oostenwind door de kale takken der СКАЧАТЬ