Lidewyde. Busken Huet Conrad
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Lidewyde - Busken Huet Conrad страница 11

Название: Lidewyde

Автор: Busken Huet Conrad

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ San Francisco, in Californie, waar hij bij gebrek aan beter de betrekking van kellner waarnam. Eerst was het gering fortuin der ouders heengegaan aan het bedekken der misdaden van dien Lodewijk, en toen zij al hunne bezittingen voor hem opgeofferd hadden, was hij geëindigd met ook een smet te werpen op hunnen naam. Doch die verloren zoon was eenmaal jong en onschuldig geweest; toen hij een kind was, had zijne moeder hem des avonds toegedekt met dezelfde zorgvuldigheid en liefde als daarna al hare andere kinderen; jaren achtereen had zijn vader, wanneer 's middags de klok vier uur sloeg, hem afgehaald van de school en was keuvelend met hem naar huis gewandeld. Ouders onthouden zulke dingen. Vraagt men hun echter, wanneer hun kind naderhand slecht geworden is, of het waken voor een leven, bestemd om dus te eindigen, huns inziens niet eene weemoedige spotternij geweest is, dan is het of die vraag weerklank bij hen vindt. De dood is beter dan het leven, denken zij dikwijls; en zij beschouwen andere ouders, die treuren over het verlies van volwassen kinderen, als onverstandigen. Er was iets van dat gevoel in den blik dien de oude heer Kortenaer, wanneer hij het hoofd omwendde, liet rusten op het portret van Reinier; doch die blik was in zijnen weemoed tegelijk zoo zachtzinnig, dat niemand er aanstoot aan nemen kon.

      Het gesprek tusschen de twee vaders vlotte niet. Toen Figaro het huwelijk de potsierlijkste van alle ernstige zaken noemde, heeft hij ongetwijfeld niet uitsluitend aan de twee hoofdpersonen bij het voltrekken dier verbindtenis gedacht; en indien het waar is dat een onverschillige niet zonder een glimlach getuige zou kunnen zijn van de eerste ontmoeting tusschen twee dames van leeftijd wier kinderen man en vrouw zullen worden, zal er ook wel iets van aan zijn, dat in een soortgelijk geval twee min of meer bejaarde mannen, die elkander tot op een gegeven oogenblik volkomen vreemd gebleven zijn, eene voor de wereld welligt amusante, doch voor hen zelven minder aangename verlegenheid ondervinden, wanneer zij voor de eerste maal, in het gevoel der nieuwe betrekking die weldra tusschen hen ontstaan zal, een sigaar zitten te rooken onder een verandah. Zonder elkander aan te zien nemen zij elkander nogtans wederzijds op; zij verdenken elkander niet, doch zouden er niettemin vrij wat voor over hebben om van elkander iets meer te weten; zij pogen in de toekomst te lezen, en vragen zich zwijgend af: Wat zal eenmaal mijn zoon, wat zal mijne dochter, indien het er vroeger of later op aankomt, wat zal hij of zij hebben aan dien Chremes daar tegenover mij?

      – "Dat is het portret van onzen zoon, dien wij verloren hebben," zeide Lydia, toen zij, over haren schouder, den blik van André's vader op nieuw naar de beeldtenis boven het buffet zag dwalen.

      Hij schrikte min of meer van die noodelooze toelichting, want André had hem te vaak van Reinier verhaald, dan dat hij, ook zonder nadere aanduiding, niet aanstonds begrepen zou hebben, wien het portret voorstelde. Met een gevoel alsof zijn omzien eene daad van onbescheidenheid geweest was, wilde hij de eene of andere konventionele verontschuldiging aanvoeren; doch Lydia bespaarde hem die moeite:

      – "De dood van dien lieven jongen," ging zij voort, "is voor ons een onuitsprekelijk groot verlies geweest. Somtijds dachten onze vrienden dat wij te veel van hem vergden, omdat hij zulke buitengewone vermogens had; andere zeiden, dat wij zwak voor hem waren en hem in alles zijnen gang lieten gaan. Zij deden hem onregt. Indien iemand hem heeft bedorven, ben ik het geweest, door te dulden dat hij mij op de wandeling den arm aanbood en mij voor zijne zuster liet doorgaan, of door te luisteren naar zijne dwaze verhalen en hem al mijne geheimen te vertellen; doch hij was te goed om zich op éénig ding iets te laten voorstaan of ergens misbruik van te maken. Nooit werd in huis hartelijker gelagchen dan wanneer wij onder elkander waren en Reinier op zijn dreef was."

      Bij die moederlijke lofspraak, waarin al het licht op het gemoed van den jongen doode viel en zijn genie in de schaduw bleef, zag de oude heer Kortenaer nogmaals op naar het portret. Het was geene schilderij in olieverf, maar eene groote teekening in zwart krijt of oost-indische inkt, door een ouderen kameraad vervaardigd naar eene fotografie. Het stelde Reinier voor in atelier-kostuum, met de armen over de borst gekruist, op een derde of vierde der natuurlijke grootte. Het enge wambuis van gebreide wol, laag uitgesneden om den hals, deed hem in de verte op een jongen athleet gelijken, met een buigzamen malienkolder aan. De oude heer Aart Visscher, die de fotografie haatte, beminde de beeldtenis van zijnen zoon, en vond de oplossing dier kontradiktie in de omstandigheid dat de hand van den jongen kunstbroeder, na Reiniers dood, tusschenbeide gekomen was en eene hoogere wijding had gegeven aan het brutale lichtbeeld in miniatuur. André's vader was geen kunstkenner, maar had gevoel voor uitdrukking, en er sprak uit Reiniers konterfeitsel iets zoo origineels en zoo levenslustigs, dat hij er de oogen niet van afhouden kon. Misschien had zijne eigen zwakke gezondheid eenig aandeel in de soort van afgunstige bewondering waarmede hij opzag naar de beeldtenis boven mevrouw Visschers hoofd. Zulk een hals en zulke armen had hij nooit gehad.

      Werkelijk was de heer Kortenaer een klein en tenger man, met een zachten blos op een fijnbesneden en bijna lelieblank gelaat. Het eigenaardigst in zijn uiterlijk was, dat wanneer men hem in de verte zag aankomen, men gewaand zou hebben een man van hoogstens veertig jaren te zien naderen, terwijl hij er minstens zestig telde. Tusschen hem en zijn zoon André was geen zweem van gelijkenis te bespeuren, doch zonder dat de parallel daarom ten nadeele van een van beiden behoefde uit te vallen. André zag er gezonder uit dan zijn vader en had van zijne moeder sommige bevallige trekken geërfd, die de oude heer Kortenaer miste. Doch wat distinktie betreft, won de vader het misschien van den zoon. Op het tooneel of in de litteratuur zou hij slechts bij uitzondering voor een type van den armen edelman hebben kunnen doorgaan; kende men evenwel zijne omstandigheden en sloeg men hem aandachtig gade, dan begreep men zonder moeite dat hij in zijnen kring als zulk een type aangemerkt werd. Even onmogelijk als het was, in zijne keurige kleeding eenig spoor van verval te ontdekken, even duidelijk sprak uit zijnen van berusting getuigenden oogopslag de levensgeschiedenis van iemand die met vele tegenspoeden had moeten worstelen; en ofschoon men zijne blanke fijne handen slechts behoefde aan te zien om met zekerheid te kunnen gissen dat nooit door die vingers eenige grove arbeid verrigt was, zou niemand de mededeeling verrassend of fabelachtig gevonden hebben, dat zij veertig jaren lang, in dienst van den Staat, tabellen ingevuld en rapporten gesteld hadden. Het is in deze wereld misschien niet aangenaam en stellig niet profijtelijk, tegelijk een gevoelig hart, eene ledige beurs en het voorkomen van een diplomaat te bezitten, en toch worden er vele mannen aangetroffen met ronde aangezigten en gevulde buidels, die, uit het oogpunt der esthetiek gezien, mogten willen, dat zij eenigzins in de termen van den ouden heer Kortenaer vielen.

      – "Welnu," vroeg Lydia aan haren man, toen zij eenige uren later hem goeden nacht kuste en hij naar gewoonte nog eene poos bleef zitten lezen in de huiskamer, "wat dunkt u van André's vader? Zal hij voor Emma een goed schoonvader zijn?"

      – "Zeg mij eerst uwe meening," antwoordde hij, "dan zal ik u daarna de mijne zeggen."

      – "Mij schijnt het toe, dat Emma het uitmuntend getroffen heeft. De jongelieden, dit is zoo, zullen zich niet in weelde kunnen baden; doch dat behoeft ook niet, en indien André fortuin had, of te wachten had, zou hij Emma misschien niet gevraagd hebben. Inderdaad, ik zou niet weten wat ik voor Emma meer of anders wenschen zou. Zij hangt aan André met geheel haar hart; André is door en door een goede jongen, en indien aan mijne gunstige meening omtrent hem nog iets ontbroken had, zou de toon waarop zijn vader heden avond over hem sprak, en de kleine trekken uit André's jeugd die hij ons verhaalde, mijn laatste vooroordeel hebben doen verdwijnen. Ik vind den ouden heer Kortenaer een allerbeminnelijkst mensch; zoo beminnelijk, dat het mijn begrip te boven gaat, hoe die oudste zoon van hem zich zoozeer heeft kunnen vergeten. Ik zou niet gedacht hebben dat het mogelijk was voor een kind, het leven van zulk een vader te verbitteren."

      – "En ik zou durven beweren, Lydia, dat voor de menschelijke ondankbaarheid niets onmogelijk is. Men zegt, dat de jongelieden van den tegenwoordigen tijd niet slechter zijn dan die van een vroeger geslacht; mij schijnt het integendeel toe dat de tegenwoordige tijd gekenmerkt wordt door eene zeer merkbare vermindering van het ouderlijk gezag, die van zelf noodlottig werken moet op de levenswijs der zonen. Er zijn te allen tijde, dat weet ik wel, deugnieten geweest, die verdriet en schande gebragt hebben over het hoofd van hunne ouders; doch zoo meen ik het niet. De mate van slechtheid onder de jonge lieden is dezelfde gebleven, maar de onbeschaamdheid is toegenomen. Doch gij moet naar bed, Lydia, en hebt met mijn gepruttel niet van doen. СКАЧАТЬ