Christuslegenden. Lagerlöf Selma
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Christuslegenden - Lagerlöf Selma страница 7

Название: Christuslegenden

Автор: Lagerlöf Selma

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ om water voor mij te halen?” dacht de krijgsman. „Dat is toch al te onwijs! Zou een Romeinsch soldaat niet een beetje warmte kunnen verdragen! Wat hoeft die snaak zoo te loopen om allerlei hulp te brengen, die niet noodig is. Ik heb geen zin in zijn barmhartigheid. Ik wou, dat hij en zijns gelijken de wereld uit waren!”

      De kleine kwam zachtjes aanloopen. Hij hield de vingers vast opeengedrukt, opdat niets zou verloren gaan door overloopen. Terwijl hij den krijgsman naderde, hield hij zijn oogen angstig op het beetje water gericht, dat hij meebracht; en hij zag dus niet, dat de man daar stond met gefronst voorhoofd en afwijzende blikken.

      Eindelijk bleef hij dicht voor den krijgsman staan en bood hem het water aan.

      Terwijl hij liep waren zijn zware, blonde krullen al verder en verder over zijn voorhoofd en oogen gevallen. Hij schudde meermalen het hoofd om het haar weg te krijgen, zoodat hij op kon zien. Toen hem dat eindelijk gelukte en hij de harde uitdrukking op het gezicht van den soldaat zag, werd hij toch niet bang, maar bleef staan en noodigde hem met een betooverend glimlachje uit van het water te drinken, dat hij meêgebracht had. Maar de krijgsman had geen lust een weldaad aan te nemen van dit kind, dat hij als zijn vijand beschouwde.

      Hij zag het niet in ’t lieve gezichtje, maar bleef stijf en onbeweeglijk staan en toonde niet, dat hij begreep wat het kind voor hem wilde doen.

      Maar het knaapje kon ook niet begrijpen dat de ander hem afwijzen wou. Hij bleef even vertrouwelijk lachen, hief zich op de teenen op en strekte de handen zoo ver mogelijk omhoog, opdat de lange soldaat bij het water zou kunnen komen.

      De krijgsman voelde zich zoo beleedigd doordat een kind hem wilde helpen, dat hij zijn speer greep om den kleine weg te jagen.

      Maar nu gebeurde het, dat op datzelfde oogenblik de hitte en de zonnestralen zoo heftig neerstroomden over den krijgsman, dat hij roode vlammen voor zijn oogen zag en zijn hersens in zijn hoofd voelde smelten. Hij vreesde, dat de zon hem zou vermoorden, als hij niet oogenblikkelijk eenige verlichting kon vinden. En buiten zich zelf van schrik door het gevaar, waarin hij verkeerde, wierp hij de speer op den grond, omvatte het kind met beide handen en zoog zooveel hij kon van het water op, dat het in de handjes hield.

      ’t Waren maar een paar droppels, die hij zoodoende binnen kreeg, maar meer was ook niet noodig. Zoodra hij het water geproefd had, voelde hij een liefelijke koelte door zijn lichaam gaan en zijn helm en harnas brandden en drukten niet meer. De zonnestralen hadden hun moordende kracht verloren. Zijn droge lippen werden weer zacht en de roode vlammen dansten niet meer voor zijn oogen.

      Voor hij nog tijd had dit alles op te merken, had hij het kind weer neergezet en dit liep nu weer op het veld te spelen. En hij vroeg zich verwonderd af: „Wat was dat voor water, dat het kind me gaf? ’t Was een heerlijke drank! Ik moet het toch mijn dankbaarheid toonen.”

      Maar omdat hij den kleine haatte, verjoeg hij die gedachte. „’t Is immers maar een kind,” dacht hij, „’t weet zelf niet waarom het zoo of zoo doet. Hij speelt maar het spelletje, dat hij het prettigst vindt. Zou hij dank krijgen van de bijen of van de lelies? Voor dien kleinen snaak hoef ik me toch geen moeite te geven, hij weet niet eens, dat hij me geholpen heeft.”

      En hij gevoelde zich een oogenblik later zoo mogelijk nog meer geïrriteerd tegen ’t kind, toen hij den aanvoerder der Romeinsche soldaten, die te Bethlehem gedetacheerd waren, de poort uit zag komen. „Kijk,” dacht hij, „wat ben ik door dien jongen in gevaar geweest! Als Voltigius maar even eerder voorbij gekomen was, zou hij mij met een kind in de armen hebben zien staan.”

      De hoofdman ging intusschen recht op den krijgsman toe en vroeg hem of zij hier konden spreken zonder dat iemand hen hoorde: hij had hem een geheim meê te deelen. „Als wij maar tien stappen van de poort weggaan,” antwoordde de krijgsman, „dan kan niemand ons hooren.”

      „Je weet,” zei de hoofdman, „dat koning Herodes meer dan eens getracht heeft een kind machtig te worden, dat hier in Bethlehem opgroeit. Zijn profeten en priesters hebben hem gezegd, dat dit kind zijn troon zal bestijgen en bovendien hebben zij voorspeld, dat de nieuwe Koning een duizendjarig rijk van vrede en heiligheid stichten zal. Je begrijpt dus, dat Herodes hem graag onschadelijk maken wil.”

      „Ja, dat begrijp ik,” zei de krijgsman levendig, „maar dat moet immers de eenvoudigste zaak van de wereld zijn.”

      „Dat zou ook zeker heel gemakkelijk zijn,” zei de hoofdman, „als de koning maar wist welk van al de kinderen in Bethlehem het bedoelde was.”

      De krijgsman trok zijn voorhoofd in diepe rimpels. „’t Is jammer, dat zijn profeten hem dat niet hebben kunnen zeggen.”

      „Maar nu heeft Herodes een list bedacht, waardoor hij meent den jongen Vredevorst onschadelijk te kunnen maken,” ging de hoofdman voort. „Hij looft een prachtig geschenk uit aan iedereen, die hem helpen wil.”

      „Wat Voltigius ook beveelt, zal worden uitgevoerd, ook zonder belooning of geschenken,” antwoordde de soldaat.

      „Ik dank je,” antwoordde de hoofdman. „Hoor nu wat de koning van plan is. Hij wil den verjaardag van zijn jongsten zoon vieren door een feest te bereiden, waarop alle jongens in Bethlehem, die tusschen de twee en drie jaar oud zijn, zullen worden uitgenoodigd met hun moeders. En op dit feest – ”

      Hij hield op en lachte, toen hij de uitdrukking van afkeer zag, die op het gezicht van den soldaat kwam.

      „Vriend,” ging hij voort, „je hoeft niet bang te zijn, dat Herodes van plan is ons als kindermeisjes te gebruiken. Breng nu je oor bij mijn mond, dan zal ik je zijn plannen toevertrouwen.”

      De hoofdman fluisterde lang met den krijgsman en toen hij hem alles verteld had, zei hij: „Ik behoef je zeker niet te zeggen, dat de grootste geheimhouding noodig is, als niet de heele onderneming zal mislukken.”

      „Ge weet, Voltigius, dat ge op mij vertrouwen kunt,” zei de krijgsman.

      Toen de hoofdman was heengegaan en de krijgsman weer alleen op zijn post stond, keek hij rond naar het kind. Dat speelde nog altijd tusschen de bloemen, en het verraste den soldaat, dat hij onwillekeurig dacht, dat het zoo licht en gracelijk rondzweefde als een vlinder.

      Plotseling begon de krijgsman te lachen. – „’t Is waar,” zei hij, „ik zal me niet lang aan dat kind daar hoeven te ergeren. Dat wordt vanavond ook op het feest van Herodes genoodigd.”

      De krijgsman bleef den heelen dag door op zijn post staan, tot de avond viel en het tijd werd de stadspoorten voor den nacht te sluiten.

      Toen dit gedaan was, liep hij door smalle en donkere straten naar een prachtig paleis, dat Herodes in Bethlehem bezat.

      Binnen in dit reusachtige paleis was een groote steenen plaats, door gebouwen omringd, waar drie open galerijen omheen liepen, boven elkaar. Op de bovenste galerij had de koning bepaald, dat het feest voor de Bethlehemsche kinderen plaats zou hebben.

      Deze galerij was, evenzoo op ’s konings uitdrukkelijk bevel, zoo veranderd, dat het een overdekte gang leek in een heerlijken lusthof. In het dak slingerden zich wijngaardranken van waar heerlijke druiventrossen afhingen, en aan de wanden en pilaren stonden kleine granaat- en oranjeboomen, die met rijke vruchten bedekt waren. De vloer was bestrooid met rozebladen, licht en zacht als een kleed, en langs de balustrade, langs de lijst van het dak, langs de tafels en de lage divans, overal liepen guirlanden van schitterend witte lelies langs.

      In dezen bloementuin stonden hier en daar groote bassins van marmer, waar glinsterende zilver- en goudvisschen in ’t doorschijnende water speelden. In de boomen zongen bonte vogels uit verre landen, en in een kooi zat een oude kraai, die onophoudelijk sprak.

      Toen СКАЧАТЬ