Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken. Eekhoff Wopke
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken - Eekhoff Wopke страница 34

Название: Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken

Автор: Eekhoff Wopke

Издательство: Public Domain

Жанр: История

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ IV 110; w. j. hofdijk noemt in zijn Kennemerland, 1850, 33: „het Reeker-wed, of wadde, (een doorwaadbare, ondiepe waterboezem) die zich van beneden Koedijk tot aan de Syper golf uitstrekte: alzoo eene natuurlijke grens vormende tusschen West-Friesland en ’t noordelijkst einde van Kennemerland.” Zie ook het Jaarboekje: Holland, 1851, bl. 175.

8

Met genoegen heb ik bij deze globale voorstelling gebruik gemaakt van denkbeelden over den oorspronkelijken toestand der omstreken van Sneek, door den Heer j. f. bakker, Stedelijk Ontvanger te Sneek, onlangs medegedeeld aan de Tweede Afdeeling van het Friesch Genootschap.

9

Omtrent de oorden, door die volksstammen bewoond, zie men de vermelde Schetskaart.

10

Zie Oude Friesche Wetten in de Aantt. van p. wierdsma, 95, en verder bl. 277, 278 en 295 van het 1e dl. mijner Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, waar meerdere bijzonderheden en bronnen zijn vermeld, welke ik hier zeker niet behoef te herhalen.

11

Even als de volgende dichtregelen, uit het vermelde heldendicht Friso.

12

Tacitus, Jaarboeken, 13, 310. Dat hunne namen in het Friesch gerrit en murk waren, zoo als ypeij, I 161, wil, is waarschijnlijker dan de meening van winsemius, 24, dat ze van het geslacht hermana en cammingha zouden geweest zijn. Familienamen en Wapens schijnen hier toch eerst omstreeks den tijd der kruistogten in de 11e eeuw te zijn aangenomen.

13

Ypeij, Geschiedenis der Nederl. Taal, I 150.

14

Het Zwin, oudtijds het Sincfal en later het Hazegat geheeten, komt in vele oude wetten en geschriften als de toenmalige grens van Friesland voor. Het is de eertijds breedere inham en haven der stad Sluis benoorden Brugge, welke nog de grensscheiding tusschen Nederland en België, of tusschen het vaste land van Zeeland en West-Vlaanderen uitmaakt. Blommaert in zijne Aloude Geschiedenis der Belgen, Gent 1849, 20, en van den bergh in nijhoff’s Bijdragen, VII 282, spreken uitvoerig over dezen grensstroom, die zich tot Damme uitstrekte, en in de 13e eeuw eene der voornaamste havens niet slechts dezer landen, maar van gansch Midden-Europa was. Zie ook acker stratingh, I 114 en de kaart; dresselhuis, de Provincie Zeeland, 76 enz.

15

Sommige schrijvers zeggen zelfs stellig: „tot over de Elve en dus tot op de grenzen van Denemarken.” Zie joh. a leidis Chronicon, lib. II cap. 15; van loon, Aloude Regeeringwijs van Holland, I 106, enz.

16

De strijd der Friezen en Franken. Eene voorlezing door Jhr. Mr. b. j. l. de geer, Utrecht 1850, bl. 6.

17

De stam- en taalverwantschap der Engelschen en Friezen begunstigde zeer de pogingen dier Evangelie-predikers uit Engeland, waar het Christendom reeds vroeg ingang vond en de zucht algemeen was, om het ook onder de Heidensche volken uit te breiden. Zie ook Aanteekening 5.

18

J. bosscha, Neêrl. Heldendaden te land, Leeuw. 1834, I 22.

19

De algemeene bronnen van dit tijdvak zijn natuurlijk de Kronyken van scharlensis, 1597, winsemius, 1622 en schotanus, 1658, alsmede foeke sjoerds, Friesche Jaarboeken, 1768, I; Tegenw. Staat van Friesland, 1785, I; wagenaar, Vad. Historie, 1749, I; cerisier, Gesch. der Ned., 1781, I, 24, 29, 82-136; gaillard, Geschied. van karel den grooten, 1785, I 225, II 32 enz.; westendorp, Jaarboek, Gron. 1829, 1-97; van leeuwen’s Kronyk der vrije Friezen, 1834, 1-59, benevens de belangrijke Aanteekeningen daarop, enz. Omtrent de bijzondere bronnen van dit laatste gedeelte, zie men Aanteekening 6.

20

Zie dit in Aanteekening 9 nog in een stuk van 1430 vermeld.

21

Prof. de geer, de strijd der Friezen en Franken, Utrecht 1850, 43. Deze laatste denkbeelden en schoone voorstelling van den jongsten schrijver over dit onderwerp heb ik zeer gaarne hier overgenomen, mede als bewijs, hoe gunstig ook zij, die geene Friezen zijn, thans na rijp onderzoek over den oorsprong der veel betwiste Friesche vrijheid denken.

22

Zie van leeuwen’s schets dezer togten voor de Herinnering aan het geslacht Sirtema van Grovestins, in de Vrije Fries, V 232, en vooral de noot op bl. 237, omtrent den tijd van het eindigen dezer invallen.

23

De hoofdbron van de geschiedenis dezer invallen is thans het belangrijke werk van Dr. j. h. van bolhuis, de Noormannen in Nederland, Utrecht 1834, 2 st. Zie mede omtrent het vermelde, behalve onze Kronyken op vele plaatsen, molhuijsen, in nijhoff’s Bijdragen, VII 182; bosscha, Neêrlands Heldendaden, I 22; foeke sjoerds, Jaarboeken, III 224 enz.

24

De Roem van twintig eeuwen, 1831.

25

Naar aanleiding van wiarda’s werkje over de Landdagen der Friezen bij Upstalboom, gaf de Heer Mr. a. telting daarvan in de Leeuw. Cour. 1831, No. 79 eene Herinnering, welke voor een groot gedeelte is overgenomen in van leeuwen’s Aantt. op it aade Friesche terp, bl. 399. Zie ook schotanus, 170 en tabl. 16.

26

Het verbond van 1430, in het Vriesch Charterboek, I 494, schijnt een der laatste sporen dezer vereeniging te zijn. Zie Aant. 9.

27

Zie Vriesch Charterb. I 94; foeke sjoerds, Jaarb. III 120.

28

Zie royaards, Geschiedenis der invoering en vestiging van het Christend. 41, uitvoeriger in het motto tegenover den titel aangehaald.

29

Ypeij en feith, Oudheden van het Gooregt en Groningen, 1836, I, 37 env.; diest lorgion, Geschiedkundige Beschrijving van Groningen, 1849, 18 env.; driessen, Monum. Gron. 857.

30

Zie het Klein Traktaat van de zeven Zeelanden in schotanus, Kronyk, tablinum, 19, en, met de vertaling, in foeke sjoerds, Beschrijving, I 55. Vergelijk verder Aanteekening 9.

31

Mr. a. van halmael jr., Lied, Kaspar Robles door den Frieschen Landman toegezongen, geplaatst in de Aantt. op de Hulde aan H. J. Groen, door Mr. robidé van der aa, Leeuw. 1825, 18.

32

Vergelijk hierbij en bij het volgende Dr. ottema’s Kaart van de Zuiderzee, bij zijne Redevoering over haar ontstaan, in de Vrije Fries, IV 183, in Aanteekening 10 nader vermeld.

33

Vermits de meeste toenmaals weggerukte gronden nog in zandplaten en ondiepten bestaan, en aangezien de Noordzee sedert dien tijd door het uitkolken van onze stranden en het afslaan van de eilanden voor onze tegenwoordige zeeweringen hoe langer hoe gevaarlijker is geworden, zijn er, die meenen, dat thans de tijd gekomen is, om het vroeger verlorene te herwinnen, met al de middelen, welke de kunst en het vermogen der 19e eeuw aanbieden. Wenschelijk wordt het voorgesteld, dat de Noordzee tot hare oorspronkelijke grens (de duinenrij op de eilanden) teruggedrongen en dat de Zuider- en Lauwerszee met de daar tusschen gelegene Wadden bedijkt en tot land gemaakt worden.

34

Bilderdijk, СКАЧАТЬ