Op de Vlucht voor Hogere Krachten . Блейк Пирс
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Op de Vlucht voor Hogere Krachten - Блейк Пирс страница 7

СКАЧАТЬ “Politie,” snauwde ze. “Maak alstublieft de portiekdeur open.”

      De deur zoemde open.

      Avery schonk Ramirez een glimlach. “Zo doe je dat,” zei ze.

      “Je blijft me verbazen, rechercheur Black.”

      De familie Venemeer woonde op de vijfde verdieping. Toen Avery en Ramirez uit de lift kwamen, zagen ze een oudere vrouw naar hen gluren van achter een bijna gesloten deur.

      Avery nam het woord. “Hallo, mevrouw Veneneer,” zei ze met een zachte, maar duidelijke stem. “Ik ben rechercheur Black en dit is mijn collega, rechercheur Ramirez.” Beiden haalden hun badge tevoorschijn. “Mogen we even binnenkomen?”

      Mevrouw Venemeer had net zo’n soort warrige haardos als haar dochter, maar haar haren waren grijs. Ze droeg een bril met dikke glazen en was gekleed in een witte nachtjapon.

      “Wat is er aan de hand?” vroeg ze bezorgd.

      “Ik denk dat we beter even binnen kunnen komen,” zei Avery.

      “Goed dan,” mompelde ze en ze liet hen binnen.

      Het hele appartement rook naar mottenballen en oude mensen. Ramirez trok een vies gezicht en wapperde bij wijze van grap met zijn hand onder zijn neus. Avery stompte hem tegen zijn arm.

      In de woonkamer stond een tv te schetteren. Op de bank zat een stevig gebouwde man en Avery nam aan dat dat meneer Venemeer was. Hij was gekleed in een rode short en een T-shirt dat hij hoogstwaarschijnlijk altijd in bed droeg. Hij leek zich helemaal niet bewust van hun aanwezigheid.

      Mevrouw Venemeer ging naast haar man op de bank zitten, maar bood Avery en Ramirez geen zitplaats aan. “Wat kan ik voor jullie doen?” vroeg ze.

      Op tv was een of ander spelprogramma aan de gang. Het geluid stond keihard. Af en toe juichte de man, werd dan weer rustig en mompelde iets bij zichzelf.

      “Kunt u de tv uitzetten?” vroeg Ramirez.

      “O, nee,” zei ze. “John wil per se naar Rad van Fortuin kijken.”

      “Het gaat over uw dochter,” voegde Avery eraan toe. “We moeten echt met u praten, en we willen uw volle aandacht.”

      “Schat,” zei ze, terwijl ze haar man zijn arm aanraakte, “deze twee agenten willen met ons praten over Henrietta.”

      Mopperend haalde hij zijn schouders op.

      Ramirez zette de tv uit.

      “Hé!” riep John uit. “Wat doe je nou!? Zet hem meteen weer aan!”

      Hij klonk dronken.

      Er stond een halfvolle fles whisky naast hem.

      Avery stond naast Ramirez en ze stelde hen nog een keer voor. “Hallo,” zei ze, “ik ben rechercheur Black en dit is mijn collega, rechercheur Ramirez. We hebben heel vervelend nieuws te vertellen.”

      “Zal ik jullie eens vertellen wat vervelend is,” riep John uit. “Het is vervelend om met een stelletje smerissen te moeten praten terwijl ik midden in mijn tv-programma zit! Zet die tv verdomme weer aan!” snauwde hij, en hij probeerde van de bank te komen, maar hij leek niet te kunnen staan.

      “Uw dochter is overleden,” zei Ramirez, terwijl hij op zijn hurken ging zitten om de man recht in de ogen te kunnen kijken. “Begrijpt u dat? Uw dochter is dood.”

      “Wát?” fluisterde mevrouw Venemeer.

      “Henrietta?” mompelde John, terwijl hij achteroverleunde.

      “We vinden het echt heel erg voor u,” zei Avery.

      “Hoe?” mompelde de oude vrouw. “Ik weet niet… néé. Niet Henrietta.”

      “Waar hebben jullie het in hemelsnaam over?” riep John luid. “Jullie kunnen hier niet zomaar komen binnenvallen en ons vertellen dat onze dochter dood is. Wat heeft dit te betekenen?”

      Ramirez ging zitten.

      Ontkenning, dacht Avery. En woede.

      “Ze werd vanmorgen dood aangetroffen,” ging Ramirez verder, “en ze kon dankzij haar positie binnen de gemeenschap worden geïdentificeerd. We weten nog niet waarom het is gebeurd. Op dit moment hebben we heel veel vragen. Als u kunt, heb dan nog even geduld met ons en help ons om antwoorden te vinden.”

      “Hoe?” huilde de moeder. “Hoe is het gebeurd?”

      Avery nam plaats naast Ramirez. “Ik vrees dat het onderzoek nog loopt. We kunnen het nu nog niet over specifieke details hebben. We willen nu vooral weten of ú misschien iets weet wat ons kan helpen de moordenaar te identificeren. Had Henrietta een vriend? Had ze goede vrienden die u kent? Iemand die wrok tegen haar koesterde?”

      “Weet u wel zeker dat het Henrietta is?” vroeg haar moeder.

      “Henrietta had geen vijanden!” riep John uit. “Iedereen hield van haar. Het was een schat van een meid. Ze kwam een keer in de week langs met boodschappen. Ze hielp de daklozen. Dit kan niet waar zijn. Dit moet een of andere vergissing zijn.”

      Ongeloof, dacht Avery.

      “Toch is het zo,” zei ze. “Binnen enkele dagen zult u haar lichaam moeten komen identificeren. Ik weet dat u nu heel wat te verwerken krijgt. U hebt net vreselijk nieuws te horen gekregen, maar laten we ons er nu alstublieft op concentreren om te weten te komen wie dit gedaan kan hebben.”

      “Niemand!” riep John uit. “Dit is duidelijk een vergissing. Jullie zitten helemaal verkeerd. Henrietta had geen vijanden,” verklaarde hij. “Is ze aangereden door een bus? Is ze van een brug gevallen? Geef ons in elk geval énig idee van wat er werkelijk gebeurd is.”

      “Ze werd vermoord,” zei Avery. “Dat is alles wat ik kan zeggen.”

      “Vermoord,” fluisterde haar moeder.

      “Alstublieft,” zei Ramirez. “Is er niets wat u kunt bedenken? Wat dan ook? Ook als het u iets onbeduidends lijkt, kan het ons toch misschien een heel eind op weg helpen.”

      “Nee,” antwoordde de moeder. “Ze had geen vaste vriend. Ze had wel een vriendinnengroepje. Vorig jaar waren die nog hier met Thanksgiving. Geen van hen zou echter zoiets kunnen doen. U moet zich vergissen.” Ze keek Avery en Ramirez met smekende ogen aan. “Dat moet wel!”

      HOOFDSTUK VIJF

      Avery parkeerde op een leeg plekje aan de weg tussen een paar politieauto’s en zette zich schrap toen ze naar het gebouw van bureau A7 aan Paris Street in East Boston keek. Buiten voor het bureau was het mediacircus al volop aan de gang. Er was een persconferentie aangekondigd om de zaak te bespreken en televisiebusjes, camera’s en reporters versperden de ingang naar het politiebureau, ondanks het feit dat er een heleboel politieagenten probeerden om hen daar weg te krijgen.

      “Het publiek staat al klaar,” zei Ramirez.

      Ramirez leek maar al te graag geïnterviewd te willen worden. Hij liep met opgeheven hoofd en lachte vriendelijk naar elke reporter die zijn kant op keek. Tot zijn teleurstelling kwam er niemand naar hem toe. Avery hield haar hoofd gebogen en liep zo snel mogelijk het politiebureau in. Ze haatte drukke menigten. СКАЧАТЬ