Название: Oud en nieuw
Автор: Lagerlöf Selma
Издательство: Public Domain
Жанр: Зарубежная классика
isbn:
isbn:
Het allerlaatst ziet de rechter naar den beklaagde. Nu staat hij met gebogen hoofd en neergeslagen oogen.
De rechter wendt zich opnieuw naar het arme meisje.
„We zullen doen wat je wilt,” zegt hij. „De zaak moet afgevoerd worden,” zegt hij tegen den griffier.
De beklaagde maakt een beweging, alsof hij er tegen op wil komen.
„Wat is dat nu?” roept de rechter hem toe. „Heb je er iets tegen?”
De beklaagde buigt het hoofd nog dieper, en zegt nauwelijks hoorbaar: „Ach neen, het is maar het beste, dat het zoo blijft.”
De rechter blijft nog een oogenblik zitten. Dan schuift hij langzaam zijn stoel achteruit, staat op en gaat om de tafel naar de eischeresse toe.
„Ik dank je, kind,” zegt hij, en reikt haar de hand.
Zij heeft den Bijbel neergelegd, en staat te schreien, en ze droogt haar tranen met den opgerolden zakdoek.
„Ik dank je, kind,” zegt de rechter nog eens, en hij neemt haar hand zoo zacht en voorzichtig, alsof die iets heel teers en kostbaars was.
HOE GROOTVADER GROOTMOEDER KREEG
Is dat niet wonderlijk? Toen Grootvader Grootmoeder vroeg, wilde ze hem volstrekt niet hebben.
Grootmoeder was toen jong: 's nachts zette ze papillotten in 't haar en overdag droeg ze groote, dikke krullen. Grootmoeder droeg lange, witte paarlen als oorbellen en Grootmoeder was heel mooi.
Grootmoeder had veel aanbidders om uit te kiezen. Ze liep er over te denken of ze met een jongen baron zou trouwen, die juist het bestuur over zijn vaderlijk landgoed had gekregen, of dat het misschien wijzer wezen zou haar neef te nemen, die op 't punt was in den gemeenteraad van Malmö benoemd te worden. Die twee waren knappe mannen, maar Grootvader was leelijk. Vooral zijn handen waren zoo leelijk als 't maar kon. In zijn kindsheid had hij als bedelaar langs de wegen gezworven. Hij had den heelen winter in de kou buiten geloopen, en het is vrij zeker, dat hij nooit wanten gebruikt had.
Grootvader werd knapper, toen hij ouder werd en grijs haar kreeg. Toen hij jong was zag hij er te wild en te somber uit met zijn dikken, zwarten haarbos. 't Was nooit zoo goed gegaan met Grootvader, als hij niet heel vroeg grijs haar en grijze wenkbrauwen gekregen had. Vroeger zag hij er uit als een roover en dat ging toch niet aan voor een predikant.
Grootmoeder vertelde dikwijls, dat toen Grootvader in de pastorie was aangesteld als kapelaan bij haar vader, den proost, en daar aan kwam zetten met bloote voeten en de schoenen over zijn rug hangend aan een stok, dien hij over den schouder droeg, scheelde het niet veel of haar moeder had hem voor een landlooper aangezien en hem weggejaagd, en ze was altijd een beetje bang voor haar zilver geweest, zoo dikwijls Grootvader in de eetzaal kwam. En de oude proost bleef zelf preeken de eerste Zondagen, omdat hij 't niet over zich verkrijgen kon, dien wilden roover op den preekstoel te laten.
Maar 't eerste wat Grootvader deed, toen hij in de pastorie kwam, was verliefd op Grootmoeder worden. Dat deed hij al zoodra hij aan tafel kwam. En wonderlijk was dat ook niet, want Grootmoeders haar was zacht en glanzend, haar oogen waren diep en zacht, en haar tint was blank en roze. De vorm van haar gezicht was buitengewoon mooi en in de wang had ze een kuiltje, dat nu nog te zien is, als ze lacht.
Grootmoeder schrikte geducht toen ze voor 't eerst merkte, dat Grootvader van haar hield. Ze durfde haast niet alleen in den tuin of op den weg te loopen. Iemand, die zulke oogen als Grootvader had, kon ze niet laten te verdenken van achter struiken en boomen op de loer te liggen om haar te schaken.
Grootmoeders vader schreef in stilte aan den bisschop en het consistorie om een anderen kapelaan. Die hem gezonden was, kon hij heelemaal niet gebruiken.
Hij kon 't niet verdragen Grootvader in zijn pastorie te hebben. Hij was een echte wilde. Hij zat aan tafel als een boer en lag met beide ellebogen op het tafellaken. Hij spuwde op den grond en liep op grove vetleeren laarzen, die haar sporen op 't tapijt achterlieten.
Vier heele weken liep Grootvader in de pastorie rond, zonder dat hij iets te doen had. De oude proost wilde hem evenmin in 't kerkeboek laten schrijven, als hij hem naar den preekstoel wilde zenden. Grootvader zweeg en beklaagde zich niet.
't Scheen wel of hij genoeg te doen had met Grootmoeder te volgen op al haar wegen. Grootmoeder zat gewoonlijk te weven op een klein kamertje in den gevel van 't huis. Grootvader ontdekte, dat hij, als hij een zolder opging en over den hooizolder klauterde en door een schuurzoldertje kroop, waar de grond uit losse latten bestond, aan een luik kwam, dat op het venster van het weefkamertje uitzag. En voor dat luik zat Grootvader in elkaar gehurkt uur aan uur, en zag naar Grootmoeder, die met bloote armen en de rozen op de wangen aan den weefstoel werkte.
't Duurde niet lang of Grootvader had ontdekt waar 't lievelingsplekje van Grootmoeder in den tuin was. De heele tuin was namelijk zóó met hagen omringd, dat men er even ingesloten zat, als in een kamer; maar er was een hekje, dat naar de akkers leidde en daar stond Grootmoeder graag. En terwijl zij daar stond met de ellebogen op het hekje geleund en ver over 't wijde veld keek, lag Grootvader daar verscholen in 't hooge koren en had de oogen niet van haar af.
Toen Grootvader vier weken in de pastorie geweest was, kreeg de oude proost een brief van den bisschop, dat zijn verzoek was toegestaan en dat hij Grootvader maar wegzenden moest. En hij was er zoo blij om, dat hij er geen oogenblik meê wilde wachten. Hij stak den brief van den bisschop in den zak en ging zelf naar de kamer van Grootvader om hem den inhoud van den brief meê te deelen.
Grootvader zat te schrijven toen de oude proost binnenkwam.
Hij schreef een preek, maar hij werd zoo verlegen, alsof hij een brief aan zijn meisje schreef. Hij kon nauwelijks spreken over wat hij deed, toen de proost hem vroeg wat hij daar in de la van zijn schrijftafel wegsloot.
De proost wist immers, dat hij nu van Grootvader afkomen zou, en daarom was hij vriendelijker tegenover hem gestemd dan vroeger. En voor 't eerst vroeg hij zich verwonderd af, hoe 't toch kwam, dat Grootvader was zooals hij was, en waarom zoo'n man predikant had willen worden.
Hij begon Grootvader uit te vragen en die vertelde hem alles. Hij had altijd zoo'n lust gehad om te preeken. Hij had voor de boomen langs den weg gepreekt, als hij met zijn moeder liep te bedelen. Hij wist niet hoe hij op de gedachte gekomen was, maar hij had altijd gewenscht predikant te worden om te mogen preeken naar hartelust.
De oude proost verbaasde er zich over, dat hij, die zoo arm geweest was, de school had kunnen doorloopen en Grootvader vertelde hoe dat gegaan was. En 't was alsof hij zijn heelen leertijd lang honger en kou geleden had. Maar onder alle moeilijkheden door had Grootvader zich getroost met aan dat uur te denken, wanneer hij zijn stem zou mogen verheffen en spreken in Gods huis.
Keer op keer stak de proost de hand in den zak om den brief van den bisschop er uit te halen, maar hij had er het hart niet toe. In plaats daarvan vroeg hij de preek te mogen lezen, die Grootvader bezig was te schrijven. Hij las die, schudde het hoofd en ging heen zonder een woord te zeggen. Maar den volgenden Zondag preekte Grootvader en deed dat lang niet slecht!
En van dat oogenblik af probeerde de oude proost Grootvader op te voeden. Hij leerde hem preeken en de kerkeboeken houden.
Maar hij zei dikwijls, dat hij geen grooter offer gebracht had, dan toen hij besloot Grootvader niet weg te zenden.
Maar als nu een oud, verstandig man zooveel moeite had zich met Grootvader te verzoenen, moest dat nog veel moeilijker wezen СКАЧАТЬ