Oud en nieuw. Lagerlöf Selma
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Oud en nieuw - Lagerlöf Selma страница 6

Название: Oud en nieuw

Автор: Lagerlöf Selma

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ voor haar voelen.

      Het gebeurt soms, dat de rechter in een rechtszaak ingrijpt als een goed en verstandig raadgever, en beide partijen helpt, door hun te beletten zich zelf geheel te gronde te richten. Maar dezen keer is hij moe en ontstemd, en hij denkt aan niets anders, dan dat het recht zijn loop moet hebben.

      Hij legt het stuk neer, en zegt enkele woorden tegen den beklaagde: dat hij hoopt, dat deze nauwkeurig het gewicht der beteekenis van een valschen eed heeft overwogen.

      De beklaagde hoort hem aan met dezelfde kalmte, die hij steeds door getoond heeft, en hij antwoordt eerbiedig en niet zonder waardigheid.

      De eischeresse luistert naar dit alles met den grootsten schrik. Ze maakt een paar heftige gebaren en klemt de handen samen.

      Nu wil ze voor de rechtbank spreken. Ze voert een vreeselijken strijd met haar verlegenheid en met de snikken, die haar de keel samensnoeren, maar het eind is toch, dat ze geen hoorbaar woord kan uitbrengen.

      Nu zal het dan toch tot den eed komen. Hij zal dien mogen afleggen, niemand kan hem verhinderen zijn ziel te verliezen.

      Tot op dit oogenblik heeft ze niet kunnen gelooven dat het gebeuren zou, maar nu grijpt haar de zekerheid aan, dat het binnenkort – dat het in het volgend oogenblik gebeuren zal. Een schrik, meer overweldigend dan ze ooit te voren gevoeld heeft, komt over haar. Ze is als volkomen versteend, ze kan niet eens meer schreien, de oogen verstijven haar in het hoofd.

      Hij is dus van plan de eeuwige verdoemenis over zich te brengen.

      Ze begrijpt wel, dat hij zich door dien eed schoon wil wasschen terwille van zijn vrouw. Maar zelfs al zou hij het moeilijk met haar krijgen, dan moest hij daarom toch niet zijn eeuwige zaligheid verspelen.

      Er was geen vreeselijker zonde dan een meineed, er was iets geheimzinnigs en vreeselijks aan die zonde, daarvoor was geen genade en geen vergiffenis. De poorten van den afgrond openden zich vanzelf als de naam van een meineedige genoemd werd. Ze vreesde, dat als ze nu haar oogen naar zijn aangezicht ophief, ze het reeds gestempeld zou vinden met een teeken van verdoemenis, daar door Gods toorn op gedrukt.

      Terwijl ze zich daar staat op te winden tot steeds grooter schrik, heeft de rechter den beklaagde gewezen hoe hij de vingers op den Bijbel moest leggen, en dan bladert de rechter in het wetboek, om het eedsformulier te vinden.

      Nu ze hem de handen aan het boek ziet brengen, doet ze weer een stap naar de tafel, en het schijnt of ze zich voorover wil buigen en zijn hand wegstooten.

      Maar nog wordt ze teruggehouden door een laatste hoop. Ze denkt, dat hij nu nog op het laatste oogenblik terug zal treden.

      De rechter heeft in het wetboek de pagina gevonden die hij gezocht heeft, en nu begint hij den eed luid en duidelijk voor te zeggen. Dan houdt hij op, om den beklaagde gelegenheid te geven zijn woorden na te spreken. En de beklaagde begint ze werkelijk te herhalen, maar hij vergist zich en de rechter moet weer van voren af aan beginnen.

      Maar nu heeft ze ook geen spoor van hoop meer, nu weet ze, dat hij van plan is een valschen eed te doen, dat hij Gods toorn op zich laden zal voor heel zijn volgend leven. Daar staat ze en wringt de handen in haar hulpeloosheid, het is alles haar schuld, omdat zij hem heeft aangeklaagd.

      Maar ze was ook zonder werk, ze leed honger en kou, er was gevaar, dat haar kind sterven zou. Tot wien kon ze zich anders wenden om hulp te krijgen?

      Nooit had ze ook geloofd, dat hij zoo'n vreeselijke zonde zou begaan.

      Nu heeft de rechter opnieuw den eed voorgezegd. In een oogenblik zal de daad bedreven zijn, een daad, die nooit meer ongedaan te maken is, nooit meer goed te maken, nooit meer uit te wisschen.

      Nu de aangeklaagde opnieuw den eed begint te herhalen, vliegt zij naar voren, slaat de hand, die hij heeft uitgestrekt, op zij en rukt den Bijbel naar zich toe. Het is haar vreeselijke angst, die haar eindelijk moed gegeven heeft. Hij zal zijn ziel niet verliezen door een valschen eed, dat zal hij niet.

      De gerechtsdienaar loopt dadelijk op haar toe, om haar den Bijbel af te nemen en haar tot de orde te roepen. Zij heeft een onuitsprekelijken angst voor alles, wat met de rechtbank in verband staat, en ze is in haar ziel overtuigd, dat wat ze nu gedaan heeft, haar in de gevangenis zal brengen. Maar ze laat den Bijbel niet los. Wat het ook kosten moge, hij zal den eed niet afleggen. Hij, die zijn onschuld bezweren wil, springt ook naar voren, om haar het boek af te nemen, maar zij verzet zich ook tegen hem.

      „Je zult den eed niet doen,” roept ze, „je zult het niet.”

      Wat er gebeurt, wekt natuurlijk de grootste verwondering! Het publiek dringt naar voren, naar de groene tafel, de advocaten beginnen op te staan, de griffier springt op met den inktkoker in de hand, om te voorkomen, dat hij omgegooid wordt.

      Daar roept de rechter luid en toornig: „Stilte”, en allen blijven onbeweeglijk staan.

      „Wat bezielt je? Wat heb je met dien Bijbel te maken?” vraagt de rechter met dezelfde harde en strenge stem.

      Sinds ze haar angst lucht heeft gegeven door een wanhopige daad, is haar verlegenheid verminderd, zoodat ze antwoorden kan.

      „Hij zal den eed niet doen.”

      „Zwijg stil, en leg dat boek op zijn plaats,” beveelt de rechter.

      Maar zij gehoorzaamt niet, ze houdt het boek met beide handen vast. „Hij zal den eed niet doen,” roept ze met onbeteugelde heftigheid.

      „Wil je dan met alle geweld de zaak winnen?” vraagt de rechter met steeds scherper stem.

      „Ik wil de zaak niet verder voortzetten!” barst ze uit met een luide, snijdende stem. „Ik wil hem niet dwingen om te antwoorden.”

      „Waarom schreeuw je zoo?” vraagt de rechter. „Heb je je verstand verloren?”

      Ze snakt naar adem, en tracht zich te bezinnen. Ze hoort zelf hoe ze schreeuwt. De rechter moet wel denken, dat ze gek geworden is, als ze niet kalm kan zeggen wat ze wil. Ze spant nog eens al haar krachten in om haar stem meester te worden, en dezen keer gelukt het haar.

      Ze zegt langzaam, ernstig, luid, terwijl ze den rechter strak aanziet: „Ik wil de zaak niet verder vervolgen. Hij is de vader van mijn kind, maar ik houd nog van hem. Ik wil niet, dat hij een valschen eed zal doen.”

      Zij staat rechtop en vast besloten midden voor de groene tafel, en blijft den rechter vlak in het strenge gezicht zien. Hij zit met beide handen op de tafel gesteund, en wendt een tijdlang de oogen niet van haar af.

      Terwijl de rechter haar aanziet, verandert hij geheel en al.

      Al het slappe en ontevredene, dat op zijn gezicht lag, verdwijnt, en zijn groot, grof gezicht wordt mooi, doordat hij zoo bewogen wordt.

      Zie eens, denkt de rechter, zie eens, zoo is mijn volk. Ik zal er mij niet meer aan ergeren, nu er zooveel liefde en godsvrucht bij een van de geringsten te vinden is.

      Opeens voelt de rechter, dat hem de oogen vol tranen schieten, en dan slaat hij ze bijna beschaamd neer. Hij werpt een snellen blik om zich heen. Nu ziet hij, dat de griffier en de leensman en heel de lange rij van advocaten zich voorover hebben gebogen, om het meisje aan te zien, dat daar voor de groene tafel staat met den Bijbel tegen zich aangedrukt En hij ziet, dat er een glans op al die gezichten ligt, alsof ze iets heel moois gezien hebben, dat hen blij heeft gemaakt tot diep in hun ziel.

      En dan ziet de rechter naar het publiek, en het komt hem voor, dat alle menschen СКАЧАТЬ