Название: Niels Holgersson's Wonderbare Reis
Автор: Lagerlöf Selma
Издательство: Public Domain
Жанр: Зарубежная классика
isbn:
isbn:
Toen de vogels de eerste witte warrelwolken zagen aanrollen, werden ze bang, en vlogen sneller. Maar dat witte, dat op rook leek, stroomde al dichter voort, en eindelijk omringde het hen heelemaal. Het had geen scherpe lucht, het was niet donker en droog, maar wit en vochtig. De jongen begreep al gauw, dat het niet anders dan mist was.
Toen de mist zoo dicht was, dat men geen stap voor zich uit kon zien, begonnen de vogels zich aan te stellen als echte dwazen. Allen, die tot nu toe zoo ordelijk hadden meêgevlogen, begonnen in den mist te spelen. Zij vlogen heen en weer om elkaar in de war te brengen. “Pas op!” riepen zij. “Jelui vliegen maar aldoor in de rondte! Keer toch in ’s hemels naam om! Zoo komen jelui nooit op Öland.”
Allen wisten heel goed, waar het lag, maar ze deden hun best elkaar het spoor bijster te maken. “Kijk nu die pijlstaarten eens!” klonk het in den nevel. “Jullie gaan naar de Noordzee terug!”
“Past op, grijze ganzen!” riep iemand van een anderen kant, “als jelui zoo voortgaat, kom je nog in Rügen!”
Er was, zooals we al zeiden, geen gevaar, dat de vogels, die gewoon waren dezen weg te nemen, zich den verkeerden kant uit zouden laten lokken. Maar zij, die ’t moeilijk hadden – dàt waren de wilde ganzen. De boosdoeners merkten, dat ze niet zeker van den weg waren, en deden àl wat zij konden om hen in de war te brengen.
“Waar moet jelui heen, vrienden?” riep een zwaan. Hij kwam recht op Akka af, en zag er medelijdend en ernstig uit.
“Wij moeten naar Öland, maar we zijn er nog nooit geweest,” zei Akka. Ze meende, dat dit een vogel was om op te vertrouwen.
“Dat is toch te erg,” zei de zwaan. “Dan hebben ze jelui in de war gebracht. Je bent op weg naar Bleking. Kom nu meê, ik zal je weer in de goede richting brengen.”
En toen vloog hij met hen weg. En toen hij hen zoo ver van den grooten trekweg gebracht had, dat zij geen roepen meer hoorden, verdween hij in den mist.
Nu vlogen ze een poos op goed geluk rond. Nauwlijks was het hun gelukt de vogels terug te vinden, of een eend kwam op hen aan.
“’t Is het beste, dat jelui op het water gaat liggen, tot de mist is opgetrokken,” zei de eend. “Men kan wel zien, dat jelui niet aan ’t reizen gewend zijn.”
’t Scheelde niet veel, of de rekels hadden Akka suf gemaakt. Voor zoover de jongen ’t begreep, vlogen de wilde ganzen lang in een kring rond.
“Pas toch op! Zie jelui niet, dat jelui op en neer vliegt,” riep een duikeleend, terwijl hij hen vlug voorbij vloog. De jongen greep onwillekeurig den ganzerik om den hals. Daar was hij nu aldoor bang voor geweest. Niemand kan zeggen, hoe ze vooruit zouden zijn gekomen, als ze niet een dof rollend schot hadden gehoord, heel in de verte.
Toen strekte Akka den hals uit, klapwiekte luid, en vloog voort in een vliegende vaart. De grijze eenden hadden haar juist gezegd, dat zij niet moesten neerstrijken op de zuidelijke spits van Öland, omdat daar een groot kanon stond, waarmeê de menschen gewoon waren op den nevel te schieten.
Nu kende zij de richting, en nu zou niemand in de wereld er haar meer van afbrengen.
Op het zuidelijk gedeelte van Öland ligt een oude koningshoeve, die Ottenby heet. Dat is een groot landgoed, dat zich dwars over het eiland uitstrekt, van het eene strand naar het andere, en het is al daarom beroemd, omdat groote kudden herten er altijd een toevlucht gezocht hebben. Omstreeks 1600, toen de koningen gewoon waren naar Öland te gaan om te jagen, was het heele landgoed niet anders dan een groot hertenpark. Omstreeks 1700 vond men daar een paardenfokkerij, waar edele raspaarden werden gefokt, en een schapenfokkerij, waar vele honderden schapen gehouden werden. In onze dagen vindt men bij Ottenby geen volbloedspaarden of schapen meer. In plaats daarvan leven er groote troepen jonge paarden, die bij de Zweedsche kavallerie moeten worden gebruikt.
In het geheele land is zeker geen hoeve, die beter voor herten geschikt is. Langs de oostkust ligt de oude schapenwei, die een kwart mijl lang is, de grootste weide op heel Öland, waar de dieren kunnen grazen en spelen, en zich even vrij bewegen als op de woeste velden. En daar is het beroemde bosch van Ottenby met de honderdjarige eiken, die schaduw voor de zon geven en beschutting voor den scherpen Ölandswind. En dan moet men den langen muur van Ottenby niet vergeten, die van ’t eene strand naar het andere loopt, en Ottenby van het overige eiland afscheidt, zoodat de herten kunnen weten, hoe ver de oude Koningshoeve loopt, en er op passen kunnen, dat ze niet op een ander veld komen, waar ze niet zoo veilig zijn.
Maar niet alleen tamme dieren zijn er veel op Öland. Men zou bijna denken, dat wilde èn tamme dieren op een oud kroondomein er op konden rekenen daar goed verzorgd en beschermd te zijn, en dat ze er daarom in zulke groote troepen komen. Behalve dat daar nog herten van den ouden stam zijn overgebleven, en dat hazen en bergeenden en patrijzen er graag wonen, is daar in de lente en in den nazomer een rustplaats voor vele duizenden trekvogels. Vooral aan de moerassige oostkust, onder de schapenwei, strijken de trekvogels neer om te grazen en te rusten.
Toen de wilde ganzen en Niels Holgersson eindelijk op Öland waren aangeland, streken zij, als alle andere neer, op het strand bij de schapenwei. Dicht lag de mist over het eiland, zooals vroeger over de zee. Maar de jongen was toch verbaasd over al de vogels, die hij onderscheiden kon, alleen maar op het kleine stukje van het strand, dat hij kon overzien.
’t Was een laag, zandig strand met steenen en waterplasjes en een massa aangespoeld zeewier. Als de jongen had mogen kiezen, zou hij er nooit aan gedacht hebben daar neer te strijken, maar de vogels vonden het daar zeker een echt paradijs. Eenden en grijze ganzen liepen te grazen op de wei; dichter bij het water sprongen houtsnippen en andere strandvogels rond. De duikeleenden lagen op zee te visschen, maar ’t meeste leven en beweging was er op de lange zeewierbanken aan de kust. Daar stonden de vogels dicht op elkaar, en vergastten zich aan larven, die daar in eindelooze massa’s wezen moesten, want nooit hoorde men klachten over gebrek aan voedsel.
Verreweg de meesten moesten verder, en waren alleen neergestreken om te rusten, en zoo gauw de leider van een troep meende, dat zijn kameraden zich voldoende versterkt hadden, zei hij: “Zijn jelui nu klaar? dan gaan we verder.”
“Neen, wacht nog even, wacht wat! We hebben nog lang niet genoeg,” zei zijn reisgezelschap.
“Je denkt toch niet, dat ik van plan ben jelui te laten eten, tot je zóóveel gegeten hebt, dat je je niet meer kunt bewegen?” zei de leider, klapte met de vleugels en vloog op. Maar het gebeurde meer dan eens, dat hij moest terugkomen, omdat hij de anderen niet bewegen kon om meê te gaan.
Buiten de verste zeewierbanken lag een troep zwanen. Zij hadden geen zin om aan land te gaan, maar rustten door te liggen wiegelen op ’t water. Nu en dan staken zij de halzen onder den waterspiegel, en haalden voedsel op van den bodem der zee. Als zij iets heel lekkers gepakt hadden, gaven ze luide kreten, die als stooten op de trompet klonken.
Toen de jongen hoorde, dat er zwanen op het ondiepe water lagen, ging hij gauw naar de zeewierbanken, want hij had nog nooit wilde zwanen van dichtbij gezien.
Het liep hem meê, zoodat hij vlak bij hen kwam.
De jongen was de eenige niet, die de wilde zwanen had gehoord. Wilde en grijze ganzen, eenden en duikeleenden zwommen naar de banken, vormden een kring om de zwanen heen en staarden ze aan. De zwanen zetten hun veeren op, hieven hun vleugels als zeilen omhoog, en staken de halzen recht naar boven. Nu en dan zwom een van hen naar een gans of een duikeleend, en zei een paar woorden. En dan СКАЧАТЬ