Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.. Brehm Alfred Edmund
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels. - Brehm Alfred Edmund страница 19

Название: Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.

Автор: Brehm Alfred Edmund

Издательство: Public Domain

Жанр: Природа и животные

Серия:

isbn: http://www.gutenberg.org/ebooks/28746

isbn:

СКАЧАТЬ werd zij enkele malen broedend aangetroffen; tamelijk regelmatig broedt zij in Stiermarken, Karinthië, Boven-Oostenrijk, Tirol en langs den Rijn, bij uitzondering in Boheme, de Lausitz en in het Hartzgebergte.

      Door hare gewoonten gelijkt zij op onze Roodstaartjes. Haar gezang is uitmuntend, luid en vol van klank, maar toch zacht en fluitend; een eigenaardigheid van dezen Vogel is, dat hij dikwijls geheele strophen of zelfs reeksen van strophen uit de liederen van andere Vogels in zijn eigen gezang opneemt.

      Zijn voedsel bestaat uit allerlei Insecten, in den herfst ook uit bessen en vruchten. Wanneer gevangen Vogels van deze soort goed behandeld worden, merkt men aan hen zoovele en zoo velerlei voortreffelijke eigenschappen op, dat men ze gerust tot de beste kamervogels, die Europa oplevert, kan rekenen.

      De Blauwe Rotslijster (Monticola cyanus) is een weinig grooter dan de vorige soort; zij is 23 à 25 cM. lang. De veeren van het mannetje zijn gelijkmatig leikleurig blauw; de dof zwarte slagpennen en stuurpennen zijn blauw gerand. Het oog is bruin; de snavel en de voeten zijn zwart.

      Geheel Zuid-Europa, Noord-Afrika en een groot deel van Middel-Azië zijn het vaderland van dit dier. In de zuidelijke kroonlanden van Oostenrijk, vooral in Dalmatië, Istrië, Kroatië en het zuiden van Tirol komt het veelvuldig voor. Verder treft men het aan in Griekenland, Italië, het zuiden van Frankrijk en Spanje, zoo ook in Palestina, Egypte tot Abessinië en het Atlas-gebied. Gedurende den winter verschijnt de Blauwe Rotslijster geregeld in Indië; toch mag men haar eigenlijk niet als een trekvogel beschouwen; want reeds in Zuid-Europa ontmoet men haar jaar in, jaar uit op dezelfde standplaatsen, hoogstens met dit verschil, dat zij in den winter aan zonnige hellingen de voorkeur geeft.

      In aard en gewoonten gelijkt zij zeer op de Roode Rotslijster, van welke zij echter ook in vele opzichten verschilt. Meer dan deze houdt zij van de eenzaamheid, van rotswanden en enge bergkloven waar geen boomen gekapt worden, vooral van rotsachtige rivierdalen. Zij is een buitengewoon levendige, bedrijvige, beweeglijke Vogel en zingt zeer vlijtig. Haar gezang, hoewel van minder allooi dan dat van de Roode Rotslijster, is toch zeer fraai en wordt bijna in ieder jaargetijde gehoord. Evenals haar naaste verwant kan zij bij doelmatige verzorging jaren lang in de kooi leven. In Italië, op Malta en in Griekenland is zij als kamervogel zeer gezocht. Vele van deze Vogels worden van Griekenland naar Turkije uitgevoerd; op Malta worden goede zangers van deze soort zeer hoog geschat: voor een mannetje betaalt men ƒ24 à ƒ36. Een rijke Maltezer dame achtte zich hoogst gelukkig, dat zij een bijzonder begaafde Blauwe Rotslijster voor ƒ90 had kunnen machtig worden, “en het had moeite gekost den vroegeren eigenaar tot het afstaan van den Vogel te bewegen.”

*

      De Lijsters (Turdus) vormen een soortenrijk geslacht, dat over de geheele wereld verbreid is; in gestalte en aard gelijken zij zeer veel op elkander; zij behooren tot de grootste Zangvogels en hebben in meerdere of mindere mate een slanken lichaamsbouw. Haar snavel is middelmatig lang, bijna recht; de bovensnavel heeft een zacht gebogen ruglijn en vertoont vóór de spits een ondiepe inkerving; de voeten zijn middelmatig hoog en slank; de vleugels zijn wel niet bijzonder lang, maar betrekkelijk spits; de derde en de vierde slagpen zijn langer dan de overige; de staart is zelden meer dan middelmatig lang en in den regel recht afgesneden of aan de zijden slechts weinig afgerond; het vederenkleed eindelijk is zacht, maar toch niet zeer wijdstralig; de kleur is zeer ongelijk. Bij de meeste soorten zijn de dieren van beiderlei kunne op gelijke wijze geteekend; het tegenovergestelde geval komt trouwens ook niet zelden voor. De jongen zijn gevlekt. Door het beschouwen van onze inheemsche soorten kunnen wij de zeden en gewoonten van nagenoeg alle echte Lijsters leeren kennen.

      Zes soorten van Lijsters worden in ons land broedend gevonden; sommige van deze bouwen hier zelden een nest, andere broeden alleen in ’t noordoostelijkste deel van ons land; slechts van twee – de Zanglijster en de Merel – werd dit meer algemeen waargenomen. De grootste van deze zes soorten – de Groote Lijster (Turdus viscivorus) – wordt in Groningen Zwarte Lijster, in Friesland Dubbele Lijster, bij Haarlem Dubbele Grauwe Lijster genoemd. Zij is 26 cM. lang, waarvan de staart 11 cM. in beslag neemt. De bovendeelen zijn donkergrijs en ongevlekt, de zijden van den kop zijn vaal roestgeel, de onderdeelen roestgeelachtig wit; de gorgel is met driehoekige, de borst met ei- of niervormige, bruinzwarte vlekken geteekend; de slagpennen, de groote vleugeldekvederen en de stuurpennen zijn zwartgrijs met een lichten, grijsgeelachtigen zoom. Het oog is bruin, de snavel donker, de voet licht hoornkleurig. Het wijfje is kleiner dan het mannetje. De jongen hebben aan de onderdeelen gele, overlangsche vlekken en zwartachtige vlekken op de vederspitsen; de dekvederen van hunne vleugels hebben gele kanten.

      De Groote Lijster houdt zich op in alle landen van Europa, van het hooge noorden tot aan de meest zuidelijk gelegen gewesten en overschrijdt de grenzen van dit werelddeel zeer ver in zuidoostelijke richting; men vindt haar nog in den Himalaja en in Indië. “Haar voorkomen is gebonden aan het bestaan van groote bosschen van naaldhout. In ons land meestal slechts op den trek en dan nog wel zeldzaam; enkele malen in Groningen broedende gevonden. ’t Meest ziet men ze op den trek in ’t laatst van October en in ’t begin van April. – Te zeldzaam om van groote beteekenis te kunnen zijn.” (Ritzema Bos.) In Duitschland komt deze Vogel vooral in het Schwarzwald voor. Uit het hooge noorden begeeft hij zich op den trek naar het zuiden en westen en komt dan tot in het noordwesten van Afrika.

      De Zanglijster (Turdus musicus), in Friesland Bonte Lijster, bij Haarlem Grauwe Lijster of Grauwtje genoemd, de lieveling van alle bewoners van het gebergte, gelijkt eenigszins op de vorige soort, maar is aanmerkelijk kleiner. Haar lengte bedraagt 22 cM. De bovenzijde is olijfkleurig grijs, de onderzijde geelachtig wit met driehoekige of eivormige, bruine vlekken, die echter op den buik minder overvloedig zijn dan bij de Groote Lijster. Bovendien zijn bij deze de dekvederen aan de onderzijde van den vleugel wit, bij gene daarentegen bleek roestgeel; de dekvederen van de bovenzijde van den vleugel onderscheiden zich voorts bij de Zanglijster door vuil roestgele vlekken aan de spits. Het wijfje en het mannetje verschillen van elkander alleen door de grootte.

      De Zanglijster bewoont het grootste deel van Europa benevens Noord-, en Middel-Azië; op den trek komt zij veelvuldig in ’t noordwesten, zeldzamer in ’t noordoosten van Afrika voor. In Duitschland broedt zij in alle groote bosschen; ook in ons land broedt zij “vrij algemeen, maar niet in grooten getale. Tegen ’t laatst van Maart begint reeds het broeden. De noordelijker nestelende Zanglijsters trekken in ’t najaar en ’t voorjaar door ons land; aldus worden zij gedurende een groot deel van ’t gure jaargetijde hier in grooten getale aangetroffen.”

      De Koperwiek (Turdus iliacus), in Groningen Schatlijster of Oranjelijster genaamd, is aan de bovenzijde olijfkleurig aardbruin, aan de onderzijde witachtig, aan de zijden van de borst hoog roestrood, aan den hals geelachtig, overal met donkerbruine, driehoekige en ronde overlangsche vlekken geteekend. De oogen zijn koffiebruin, de snavel is zwart, de voeten zijn roodachtig. De lengte bedraagt 22, de staartlengte 8 cM.

      Deze Vogel broedt geregeld in het hooge noorden van Europa (zoo ook in het noorden en oosten van Azië en in het noordwestelijk gedeelte van den Himalaja); bij uitzondering nestelt hij ook wel op zuidelijker breedten, bij ons soms in de provincie Groningen. Jaarlijks komt hij hier op den doortrek, gewoonlijk in ’t midden van October uit het noorden, in Maart en April uit het zuiden, soms in ontelbare menigte, vooral in het voorjaar. Sommige van onze Koperwieken overwinteren in Noord-Afrika, de meeste echter in ’t zuiden van Europa.

      De Kramsvogel of Veldjakker (Turdus pilaris), die ook wel aangeduid wordt met de namen Veldlijster of Schaarlijster (in Friesland), Dubbele Lijster (in Groningen), Tjakker (op Texel), Kamlijster (bij Haarlem), is bont van kleur. De kop, het achterste deel van den hals en de staartwortel zijn aschgrauw, het bovenste deel van den rug en de schouderstreek zijn vuil kastanjebruin, de slag- en stuurpennen zwart, de vleugeldekvederen aan den buitenrand en aan de spits aschgrauw; de beide buitenste stuurpennen zijn wit gezoomd; de keel en het voorste deel van den hals zijn donker roestgeel met zwarte, overlangsche vlekken; de bruine vederen van de zijden van de borst hebben witte randen, de overige onderdeelen zijn wit. Het oog is bruin, de snavel geel, de voet donkerbruin. De lengte bedraagt 26, de staartlengte 10 cM.

      De СКАЧАТЬ