Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 02: De Papegaaien; Hoofdstuk 03: De Duifvogels. Brehm Alfred Edmund
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 02: De Papegaaien; Hoofdstuk 03: De Duifvogels - Brehm Alfred Edmund страница 4

СКАЧАТЬ hunne eigene jongen wijden, ook zorg voor jongen, die geen ouders hebben: niet alleen voor hulpbehoevende wezens van hun eigen soort, maar ook voor vreemdelingen.

      Gemiddeld heeft, naar het schijnt, het vederenkleed van de Papegaaien reeds in het tweede levensjaar zijn volledige ontwikkeling en kleurenpracht bereikt; ook voor de voortplanting zijn zij dan geschikt. Ondanks hunne korte jeugd duurt hun leven vele jaren. Gevangene exemplaren hebben soms de familie, in welker kring zij hunne jonge jaren doorbrachten, tal van jaren overleefd; zij hebben volgens een Amerikaansche overlevering, een geheel volk zien uitsterven en te niet gaan. “Het is waarschijnlijk,” bericht A. von Humboldt, “dat het uitsterven van de laatste familie der Atoeren eerst voor korten tijd heeft plaats gehad, want in Maipoeres leeft nog een oude Papegaai, wiens woorden men volgens de verzekering der inboorlingen niet verstaan kan, omdat hij de taal der Atoeren spreekt.”

      Het is wel mogelijk, dat de meeste groote Papegaaien op hoogen leeftijd een natuurlijken dood sterven. Ook zij hebben vijanden, doch geen ergere dan de mensch. De meeste zullen door hun schranderheid wel in staat zijn om aan de vervolgingen der Roofdieren te ontkomen; andere zullen zich waarschijnlijk tegen de roovers, die hen op hunne moeielijk bereikbare rustplaatsen najagen, voldoende kunnen verdedigen. Vermoedelijk echter worden de kleine soorten dikwijls de prooi van Valken of van klimmende, van roof levende Zoogdieren. Tegen den mensch zijn trouwens zoomin de groote als de kleine Papegaaien bestand.

      De Papegaaien worden allerwege vervolgd door den mensch, die met een soort van hartstochtelijken ijver jacht op hen maakt. Dit geschiedt zoowel om van de gedoode of gevangen dieren partij te trekken, als wegens de schade, die hun roofzucht aanricht en die overal voelbaar is, waar de in kultuur gebrachte velden grenzen aan wouden, die door Papegaaien bewoond worden. “Men moet niet meenen,” zegt Audubon, “dat alle misdrijven waaraan de Papegaaien zich jegens de planters schuldig maken, ongestraft blijven. Integendeel de diefachtige Vogels worden wegens hunne strooperijen op de eigendommen van de landbouwers door deze in grooten getale gedood. De op wraak zinnende boer, die met het geladen geweer in de hand komt aansluipen, doet 8 of 10 van de plunderaars bij het eerste schot in ’t zand bijten. De overlevende stijgen omhoog, schreeuwen luid, vliegen 4 of 5 minuten lang in kringen rond, keeren naar de lijken van hunne kameraads terug, omzwermen deze met luid jammergeschreeuw en vallen als slachtoffers van hun gehechtheid; dit gaat zoo voort, totdat er zoo weinige overblijven, dat de boer het niet meer de moeite waard acht, aan hen zijn kruid en lood te verspillen. Ik heb in den loop van weinige uren er verscheidene honderden op deze wijze verdelgd en korven gevuld met den buit. Die, welke aangeschoten zijn, weten trouwens hun leven goed te verdedigen en brengen met hun scherpen snavel gevaarlijke wonden toe.” Het vleesch van de buitgemaakte Papegaaien wordt, hoewel het hard en taai is, toch graag gegeten of althans tot het bereiden van een krachtige soep gebruikt. Schomburgk roemt de papegaaiensoep, op grond van persoonlijke ervaring, als een uitmuntend gerecht.

      Nog vaker wordt op deze Vogels jacht gemaakt ter wille van hunne fraaie veeren, “Niets is natuurlijker,” zegt de Prins Von Wied, “dan deze zeer eenvoudige en fraaie vorm van opschik, die al spoedig in het brein van den wilde zal zijn opgekomen. Zeer smaakvol zijn de grove, door volkomen onbeschaafde volken van veeren vervaardigde versierselen, die wij door de berichten van de reizigers in verschillende deelen van de wereld hebben leeren kennen. Vele Braziliaansche oervolken hebben zich in dit opzicht bijzonder onderscheiden.” – De Papegaaien zijn de oorzaak geweest van een gebeurtenis van groote beteekenis voor de wereldgeschiedenis. Deze Vogels hebben, zij het dan ook onwillekeurig, een belangrijken invloed geoefend op een der omwentelingen, die het tijdvak der middeleeuwen begrenzen. Een vlucht Papegaaien hielp Amerika ontdekken. Pinzon, metgezel van den grooten Genuees en onderbevelhebber op zijn vloot, had sterk aangedrongen op een verandering in den tot dusver gevolgden koers der schepen. “Een ingeving,” verzekerde hij, “zegt mij, dat wij anders moeten sturen.” – “Deze ingeving en de hieruit voortvloeiende meening,” leert ons Von Humboldt, “had Pinzon, gelijk een oude matroos aan de erfgenamen van Columbus verhaalde, te danken aan een vlucht Papegaaien, die hij ’s avonds in zuid-westelijke richting had zien vliegen, om, zooals hij kon vermoeden, in een bosch op het land te gaan overnachten. – Nooit heeft het letten op de wijze van vliegen der Vogels gewichtiger gevolgen gehad. Er is reden voor de bewering, dat hierdoor een beslissing werd uitgelokt over de plaats, waar de eerste volkplantingen in het nieuwe vasteland gevestigd zouden worden, en hieruit is de wijze van verdeeling van de Nieuwe Wereld tusschen de Germaansche en de Romaansche volkeren voortgevloeid.”

      Het voordeel, dat de Papegaaien ons verschaffen, is geheel van denzelfden aard, als dat, hetwelk wij van de Apen weten te verkrijgen. Niet slechts door het gebruik, dat van hun kleed gemaakt wordt, maar ook als gezellige huisgenooten zijn deze Vogels ons nuttig. Ondanks hunne hebbelijkheden hebben zij onze genegenheid gewonnen. Uit ingenomenheid met hunne fraaie veeren en met hun schrander brein dulden wij hun gekrijsch en vergeven wij hen het misbruik, dat zij maar al te dikwijls maken van hun snavel, dit uitmuntend vernielingswerktuig, waartegen, hoe ongeloofelijk zulks ook moge klinken, zelfs het ijzer niet bestand is.

      De temming van de Papegaaien herinnert in sommige opzichten aan de onderwerping onzer huisdieren. Zij heeft reeds in overouden tijd plaats gehad. Op de oud-Egyptische gedenkteekenen ontbreken de afbeeldingen van deze dieren nog volkomen; ook in den Bijbel wordt van hen geen melding gemaakt. Onesikristos, opperstuurman van het schip, waarop Alexander de Groote den Indus bevoer, leerde ze in Indië kennen als getemde huisgenooten van de inboorlingen en bracht eenige van deze Vogels levend naar Griekenland. Later werden zij veelvuldig naar Rome vervoerd. De Romeinen waren zoo verrukt over de schoonheid en schranderheid hunner nieuwe gunstelingen, dat strenge zedenmeesters het noodig achten deze liefhebberij in ’t openbaar aan de kaak te stellen. “O ongelukkig Rome!” riep Marcus Portius Cato uit. “Welke tijden beleven wij nu? De vrouwen voederen Honden op hun schoot en de mannen dragen Papegaaien op de hand!” – Men plaatste de zeldzame Indische Vogels in kooien van zilver, schildpad en ivoor, liet ze door bepaaldelijk hiervoor aangestelde onderwijzers africhten, leerde hun o. a. het woord “Caesar” uitspreken en gebruikte eigenaardige werktuigen bij hun onderricht. De prijs van een Papegaai, die spreken had geleerd, was dikwijls hooger dan die van een slaaf. Ovidius keurde dit dier de eer van een poëtische lofrede waardig. Heliogabalus wist zijne gasten niets kostbaarders voor te zetten dan papegaaiekoppen. Nog onder Nero’s regeering kende men waarschijnlijk geen andere dan Indische soorten; later zullen misschien ook wel Afrikaansche soorten ingevoerd zijn. In ons vaderland verschenen zij voor ’t eerst ten tijde van de kruistochten in de huizen van rijke lieden; ook hier werden zij tot spreken afgericht.

      In Amerika vonden de eerste ontdekkers getemde Papegaaien in en vóór de hutten der inboorlingen. Schomburgk bericht, dat men ze ook thans nog vrij laat vliegen, zonder ze te kortwieken. “Ik zag verscheidene tamme Papegaaien,” schrijft hij, “zich ’s morgens voegen bij de vluchten der wilde, die over het dorp heenvlogen; ’s avonds bij hun terugkomst gingen zij weer op de hut van hun meester zitten.” Uit Schomburgk’s mededeelingen blijkt dat de Papegaaien op soortgelijke wijze deel uitmaken van de nederzettingen der Indianen in het woud, als de Hoenderen van onze boerderijen. “Opmerkelijk is de genegenheid van de tamme Papegaaien voor kinderen. Zelden heb ik een troepje spelende Indiaansche kinderen gezien, die geen Apen en Papegaaien bij zich hadden. Deze leeren spoedig alle geluiden, die zij in hun omgeving hooren, nabootsen: het geblaf van de Honden, het schreien en het lachen der kinderen, enz.”

      In vergelijking met hunne vrij rondvliegende verwanten bij de hutten der Indianen, hebben de voor Europa bestemde tamme Papegaaien zeer zeker een treurig lot. Het zwaarst is hun lijden, voordat zij hun bestemmingsplaats bereiken. Weinig meer dan de helft van alle Papegaaien, die aan boord van een schip gebracht worden, komen de langdurige zeereis te boven; van die, welke gelukkig in Europa aangekomen zijn, bezwijken nog vele in de donkere, vuile, verpeste magazijnen van sommige handelaars. Eerst wanneer de Vogel doelmatig verzorgd wordt, verbetert zijn toestand; dan is hij echter dikwijls menschenschuw, wantrouwig, opvliegend en kwaadaardig geworden, welke onaangename eigenschappen hij door vriendelijke behandeling mettertijd verliest.

      Hij is echter schrander en leert spoedig zich te schikken in de veranderde omstandigheden. In de eerste plaats geraakt hij gewoon aan allerlei СКАЧАТЬ