.
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу - страница 8

Название:

Автор:

Издательство:

Жанр:

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ van al zijn land. Koning Carel wapende hem met al zijn magen en vrienden; hij had spoedig zijn batalië in orde gesteld en had ontwonden zijn standaart, daar hij onder had 10000 mannen, wel gewapend en van harnas voorzien. Daar kwamen van Lauwen8 Koning Carel veel te hulpe. Die van Rome en Milanen kwamen ook met eene geduchte macht van volk, want zij stonden onder de grootdadige heerschappije van Koning Carel; hij hadde tot zijner hulpe Vlamingen, Brabanders, Allemanniërs en Vriezen, zoodat Koning Carel een strijdbaar leger op de been bracht uit verscheidene oorden – meer dan ik schrijven kan.

      Toen toog Koning Carel op, met heel deze menigte van mannen, om Haymijn en zijne vrienden9 te dooden en te verslaan, hun land te verbranden en te niet te maken.

      En Haymijn hadde in zijn hulpe, met al dat hij vergaderen mocht, 30000 mannen, onder welke vele groote Heeren, als Hertogen, Graven en Ridders, edel van geboorte; en zij reden met ontwonden banieren ter poorte uit, met luid geblaas van hoornen en trompetten. Daar was het geroep groot 'Nerboen! Nerboen!'

      Als Haymijn met zijn volk kwamen, daar Koning Carel zijn krijgsmacht in orde gezet had, zoo vielen de twee scharen met groote felheid samen uit, zoo dat in 'et vergaderen menige spere gebroken, en menige Ridder van den paerde ter aarde gedragen wierd.

      Haymijn riep met luider stemme, en zeide: "Edele Baroenen en vrome mannen! helpt mij wreken de dood van Heer Huygen, mijne neve; ik en vrage daar niet na, of ik het met mijn eigen bloed bekoopen zal." Aymerijn zeide: "Dat zal ik doen, mijn lijf en goed zal ik daarvoor op het spel en in gevaar stellen."

      Toen renden de Edelen op elkander aan, en vochten zoo lange, dat hun zwaerden en geweer ontbrak; zoo dat zij ten laatste sloegen met den appel van de zwaerden. En Haymijns volk weerden hen zeer vromelijk10, tot uitputtens toe, maar sloegen Koning Carel talrijke mannen af, en velden ze met grooter kracht ter aarde: alzoo dat over beide zijden groote slachting geschiedde van Ridders en knechten. Daar was menig man bedekt met bloede, en hadde liever gerust, dan langer gevochten: men zag daar de paerden, met twintig of dertig teffens, zonder Heer: want de strijd was hevig en fel.

      Die van Ardennen verweerden zich en vochten alle met eenen stouten moed, alsof Haymijn hun vader ware geweest; zij streden tot dat het donkere nacht werd, alzoo dat zij uit nood scheiden moesten. Koning Carel verloor toen veel van de zijnen, want hij hadde op die tijd de meeste schade, zoo dat hij verloren had van zijn volk, binnen dien dage, duizend mans ofte meer, en aan Grave Haymijns zijde bleven maar weinige mannen.

      Nu moeste Haymijn wijken, overmids de donkere nacht. Heer Huygens dood had menig Edelman 'et lijf gekost en schier alleen door den overmoed van Koning Carel en Haymijn: menig schoon kasteel en sterke muur werd daarom geveld en verbrand – om de dood van Heer Huygen.

      Toen sprak Koning Carel met grammen moede: "Ik beloof 'et: God en zijne kracht heeft ons te dezer nacht gescheiden – maar ik duld ze hier niet langer: uit den lande wil ze ik verdrijven, en bannen ze met hun vrienden uit mijn Rijk, en nemen hun al hunne goederen." Toen riep Koning Carel zijn hoogste Baroenen en Raadsheeren te zame – zoo Koningen, Hertogen, als Graven; en dede ze zitten ter vierschare, elk na zijner waerde. Daar dingde Koning Carel, en maakten Maymijns geslachte balling over al zijn Rijk. Dit gedaan wezende, vernam Haymijn en zijne vrienden met hun helpers, dat zij door een vonnis der hooger vierschare het land moesten ruimen, hetwelk zij met grooter haaste gedaan hebben.

      Grave Haymijn hadde met hem 800 Ridders, die alle vrome en uitgelezen mannen waren ter wapen; en zij namen ieder mede van hun goed dat zij bergen mochten, want zij wisten wel, dat zij des Keizers en Konings macht niet wederstaan en konden. De Koning nam het goed, dat zij gelaten hadden, en begiftigde die 't hem beliefde. Dat was Grave Haymijns volk verdrietelijk te lijden, want Haymijn en allen, die met hem verdreven waren, moesten zich des daags onthouden in het dichtste der woestijnen.

      Nu zult gij hooren van 's Graven Haymijns verder bedrijf. Des nachts ging hij met zijn volk branden en rooven al dat hij buiten vaste mure besloten wist of konde vinden; alzoo dat hij niet en spaarde Geestelijk nog Waereldlijk, waar hij ze mocht berijden ofte begaan. Veel kloosteren en kerken verwoestte hij, en sloeg veel geestelijke lieden – Monniken, Priesters, Klerken, Nonnen – ook leeke-lieden, en roofde en vernielde tót onder de muren van Parijs. Hij hadde bij hem zijns vaders broeder, Madelgijs geheeten, een stout Ridder, was geleerd in de kunsten van Nigromantie11, daar hij groote schade meê dede. En het goud, dat zij roofden in de kerken, dat sloegen zij den paerden onder de voeten. Deze oorlog duurde zestien jaar.12

      HET DERDE CAPITTEL

Hoe Koning Carel Ambassaten zond tot Haymijn van Ardennen, om peis met hem te maken

      De oorlog aldus zeer lang durende, viel ten leste den Genoten van Vrankrijk zwaar te voeren en verdrietelijk; want als Haymijn wilde, moesten ze ten strijde. Zij gingen des te rade met malkander, en kwamen over-een, dat zij den Koning bidden zouden dat hij vrede maakte met Haymijn en zijn volk.

      Als zij dus gezamendlijk besloten hadden, zijn ze gekomen daar zij Koning Carel vonden, en hebben hem oodmoedig gegroet; en als zij hem eere hadden gedaan, zeiden zij: "Heer Koning, u is bekend, hoe dat de oorlog lang gestaan heeft tusschen u en Haymijn van Ardennen; wij bidden u zeer, dat gij doch vrede met hem wilt maken, want 'et land daarvan beschadigd en geschonden wordt." Koning Carel, deze woorden en begeerten van zijn Heeren hoorende, was des niet gunstig gezind: nochtans bij hem-zelven overwegende dat de Genoten alle hem baden, zoo stemde hij toe in wat hun goed docht.

      Daar bespraken de Genoten en stelden Koning Carel voor, dat hij schrijven zoû een minnelijke groete en een brief aan Haymijn en zijn magen, dat hij beteren wilde, wat hij tegen hem en zijn vrienden misdaan had.

      Hierop zond Koning Carel Ambassaten met een brief tot Haymijn die tot Piërlepont lag, inhoudende dat hij hem Huyge, zijnen neve, den doode, opwegen zoude met gouden negen werf, opdat hij daarmede zijnen peis mocht krijgen. Als Haymijn dezen brief gelezen had, verachtte hij dien, en zeide met toornigen moede tot de drie Ambassaten: "Zegt Carel den Koning, dat ik de oorloge nog hadde liever te houden, dan ik zulken zoen aanname over mijn neve!"

      Deze drie Ambassaten zijn wederom gekeerd, en hebben deze woorden den Koning gezeid. Toen zond ze Koning Carel wederom met eenen brief tot Heymijn, inhoudende: 'ware het, dat hij hem de dood kwijtschold van zijn neve, dat hij hem geven wilde zijn zuster, Vrouw Aye, tot gemalinne; en al het goed, dat hij hem ofte zijn vrienden genomen had, dat zoude hij hem vrij wedergeven, zoo dat zij 't van niemant te leen hielden, zij, noch hun erfgenamen, die na hen komen zouden.'

      Als Haymijn dezen brief overlezen hadde, dien hem Koning Carel had gezonden, heeft hij de drie Ambassaten geheeten dat ze toeven zouden; hij wilde hem met zijn vrienden beraden. Daarop, heeft Haymijn zijn vrienden tot hem doen komen, als Aymerijn van Nerboen, Willem van Orangiën, en menig Edel Baanderheer, en zeide e't gene, dat hem Koning Carel bij zijnen brief geschreven en gemeld hadde, en bad hen alle, dat zij hem wouden helpen raden wat hier best in gedaan ware en hun-allen dochte.

      Eenparig was hun uitspraak: 'wilde Koning Carel houden en doen hetgene hij hun aangezegd en geschreven had – zij waren des goedwillig den zoen aan te gaan.' Haymijn zond dan eenen brief aan Koning Carel door Adelbert en Madelgijs, zijn verwanten, inhoudende: 'Ware 't dat hij hem zijn zuster geven wilde tot vrouwe, en voords nakomen het tractaat, alzoo hij hem bij brieven gemeld had – dat hij te vrede waar den peis aan te gaan, en dien te onderhouden al zijn leven lang; met nog veel andere woorden, die in den brief geschreven stonden. Madelgijs en Adelbert kwamen dan naar Parijs, en gingen tot den Koning en deden hem eerbiedenis. Dit gedaan zijnde, gaven zij hem den brief in der hand, en zeiden "dat hij hun daarop een andwoord zoude doen hebben, want de peis en mochte niet gemaakt, noch de dood van Heer Huygen, hunnen neve, gezoend worden, 't en ware dat hij voldede den inhoud des briefs.'

      En СКАЧАТЬ



<p>8</p>

Lauiven– Loan, in Picardië.

<p>9</p>

vrienden– zoowel bevriende vreemden als bloedverwanten.

<p>10</p>

vromelijk– dapper.

<p>11</p>

Nigromantie– zwarte kunst, tooverij. (Verbasterd uit Νεκρωμαντεια

<p>12</p>

Genoten– het kollegie der XII Pairs, die met Karei te recht zaten; zijn staf in den oorlog.