Karolingsche Verhalen. Alberdingk Thijm Josephus Albertus
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Karolingsche Verhalen - Alberdingk Thijm Josephus Albertus страница 12

СКАЧАТЬ tusschen zijne ooren, dat 't dood vóór hem viel. Hij zeide: "Vader, dit is een kleine gifte: dit ros is veel te krank en tenger." Toen de Edelvrouwe Aye dit zag, was zij zeer verwonderd van Reinouts kracht, en zeide: "Gij zoudt ze alle doodslaan, die men u voorbracht."

      Maar Haymijn zeide verstoord: "Zwijgt, Vrouwe, van deze woorden; laat Reinout, mijn Kind, zijn kracht toonen! Ik zegge u voorwaar, ik woude dat men hem er honderd voorbracht, en dat hij ze alle dood sloeg." Toen bracht men hem er een uit den stal, dat hooger was dan de andere, en hij sloeg ook dat met de vuist ter neder; daarna bracht men hem een derde, dat uitermate groot was en grover dan de anderen; daar sprong Reinout op, en sprong het de lendenen aan stukken, dat 'et stierf.

      Als Haymijn dat zag, was hij verblijd van herte en zeide: "Zone, bedroeft u niet! Ik weet u een Ros, dat heet Beyaert, en heeft de kracht van tien rossen; in een sterken toren is het opgesloten, niemant durft er bij komen, om zijn groote kwaadheid. Deze Beyaert is van een dromedaris gekomen; het is zoo snel van loopen, dat als een sperwer, met nieuwe veêren, uit zijn wijkplaats af kwam vliegen, hij die op Beyaert zat, indien hij 't reiken mocht, hij zoû den sperwer zijn vleuglen kunnen korten, in de vlucht."

      Toen Reinout zijnen vader dit Ros hoorde prijzen, zeide hij al lachende: "Vader, dat eerst zoû mijn paerd zijn!"

      Toen sprak Haymijn tot Reinout: "Doet uw wapenen aan; dat rade ik u, want het is van vreeslijken aard en laat hem niemant genaken, en heeft een sterk gebit, want hij bijt steen, gelijk andere rossen hooi."

      – "Wat!" sprak Reinout, "zal ik mij wapenen tegen een paerd? 't ware groote schande voor allen die 't hoorden of zagen." En Haymijn sprak: "Ik rade u, dat gij u wapent, want het Ros is groot, fel en sterk." Als Reinout die woorden hoorde van zijnen vader, zoo wapende hij zich met zijn harnas, als of hij ten strijde zoude gaan, en nam in zijn hand eenen stok van vademslengte, en ging in den toren daar het Ros was.

      Hem volgden veel Ridders en Jonkvrouwen, om te zien hoe 't Reinout vergaan zoude; zijn vader en moeder volgden insgelijks. Vele Ridders en Jonkvrouwen lagen over den ringmuur, want zij hadden groote begeerte te zien wat avonture dat er geschieden zoude. Toen gebood Haymijn, 'dat men den stal ontsloot,' en zeide tot Reinout: "Zone, beheerscht en temt het Ros, en ik zal het u geven."

      Met dat Haymijn die woorden tot Reinout sprak, ontsloot men de staldeure. Toen zag Reinout het Ros voor hem staan; en het Ros sloeg Reinout met één der achterhoeven voor het hoofd, dat hij als dood ter aarde viel, en lange lag eer hij bijkwam.

      Vrouw Aye, dat ziende, liep haastig toe en wrong haar handen, zeggende: "Och, mijn kind is dood!"

      Toen zeide Haymijn: "Zone, beheersch het Ros: ik gunne 't niemant beter dan dy."

      De Edelvrouwe Aye riep zeer jammerlijk: "Och, hij is dood, ziet, daar ligt hij!" Haymijn zeide: "Zwijgt Vrouwe, hij is van mijnen bloede, en ik hem gewonnen hebbe; twijfelt niet, hij zal genezen."

      Ondertusschen verkwam Reinout en schaamde zich daar hij lag: hij heeft zijn stok verheven, en meende Beyaert daarmede neder te slaan, doch Beyaert sloeg hem dien uit de hand, en nam Reinout in zijn muil, bij zijn maliejak, dat het scheurde, en wierp Reinout voor zich in de kribbe. Reinout sloeg Beyaert met de vuist, en Beyaert wierp Reinout op de aarde. Hadde 't Reinout zonder schande mogen doen, hij ware uit den toren geloopen. Toen nam Reinout Beyaert bij den hals, het paerd omklemde hem met de voorpooten; toen sloeg hij 't Ros met vuisten; aldus wrocht en vocht hij lang tegen Beyaert; nu boven-, dan onderliggende, dwong hij het paerd een breidel in den mond, en sprong er op met twee scherpe sporen. Toen zett'e men de deuren wijd open, en de lieden vlogen van schrik over elkaar in den eersten loop, bij de sprongen van Beyaert.

      Als Reinout en Beyaert kwamen op 'et ruime veld, gaf hij hem de sporen en den toom, en zat er op of hij er uit gewassen geweest ware. En Beyaert was sterk, groot en snel, en droeg Reinout door twee wijde grachten, met eenen sprong van veertig voeten wijdte. Aldus reed Reinout een langen tijd wech en weder, tot het paerd moê wierd; Beyaert was sterk bezweet en bloedde van de spoorslagen die hem Reinout gegeven had. Toen trad Reinout van den Rosse, en veegde 't van zijn bloed en zweet. Vrouwen en Jonkvrouwen kwamen van den muur om Beyaert te bezien.

      Toen sprak Reinout, de koene ridder: "Voor dit Ros gaf ik al mijn goed!" Beyaert stond voor hem en beefde, en leidde zijn voeten te zamen en neeg voor Reinout neder, en was zoo tam, dat er een kind op kon gaan spelen zonder gevaar. Het was geheel zwart, maar vóór was 't wit, en breed over de heupen. Reinout deed maken een goeden zadel, met zijden schutbladen22, die zeer kostelijk waren.

      HET ZEVENDE CAPITTEL

Hoe dat de Grave Haymijn met deze Kinderen ten Hove kwam, en ontvangen werd van Koning Carel, en hoe Lodewijk, Koning Carels Zone, gekroond was Koning van Vrankrijk, en heette zijnen Drossaart23 en Kok, dat men Haymijns Kinders niet te eten en gave, en hoe hij alle zijn Heeren begifte, zonder Haymijns Kinderen; dien gaf hij niet

      De Grave Haymijn met zijn Kinderen bereidden zich om ten Hove te varen, en wapenden hen of zij zouden ten strijde gaan, en voorzagen zich van al wat van noode was; menig mensche verwonderde hem, dat Heyman en zijn Kinderen met zijn volk zoo gewapend gingen, want man-en-paerden waren voorzien van eene volledige uitrusting.

      Daar reed mede de Graaf Roelant, Willem, Bernaert en Bertram, en reden ten Hove. Zij reden zoo lange, dat zij tot Senlis kwamen, en van daar kwamen zij te Parijs24.

      Reinout en zijn broeders zaten op Beyaert, de aarde beefde, en 't vuur sprong uit de steenen, daar Reinout en zijn broeders over reden; en zij hadden banieren ontwonden, en droegen ze cierlijk ten toon. Aldus genaakten zij ten Hove.

      Toen Koning Carel vernam, dat Haymijn Parijs naderde, en dat zijn volk gewapend was, zoo zond hij hem een bode, die zeide: 'dat hem Koning Carel bade, dat hij zich met zijn volk ontwapende'; hetwelk Haymijn alzoo gedaan heeft.

      Koning Carel bereidde zich met zijn volk om Haymijn te gemoet te trekken, en vriendelijk te ontvangen. Dit wekte Lodewijks misnoegen, en hij zeide tot zijnen vader: "Zult gij nu tegentrekken den gene, die u haat en die u doodvijand is?" – "Zwijgt zone!" zeide Koning Carel; "ik wil dat men dien twist gezoend beschouwe. Bereidt u zonder toeven; gij moet medevaren, en zien uwe neven, en groeten ze minnelijk."

      Koning Carel bad alle zijne Edele Baroenen, Vrouwen en Jonkvrouwen, dat ze met hem togen tot Haymijn, om hem eervol te ontvangen. Zij andwoordden den Koning, dat zij 't gaerne deden. Dus gingen zij, met den Koning, Haymijn te gemoet, heerlijk opgezeten en in prachtigen dos, en zoo cierlijk als ieder konde, beide van Heeren en Vrouwen.

      Toen Haymijn bij Koning Carel kwam, zoo ontving hem de Koning blijdelijk, en heette hem welkom met zijn Kinders en al zijn volk. Des dankte Haymijn den Koning met zoete woorden; maar Lodewijk sprak noch Haymijn noch zijnen Kinderen toe; hij zweeg stille. Dit was het eerste in dertig jaren, dat de Koning – Haymijn ongewapend had gezien. Roelant bad den Koning, dat hij Haymijn naar zijn staat ontvinge, en hij bad Lodewijk mede; waar Lodewijk trotschelijk op andwoordde: 'hij en had met Haymijn en zijn Kinderen niets gemeens.'

      En de Baroenen en Jonkvrouwen zeiden tot melkander, 'dit is de Ridder Reinout, Haymans zone; het is een der mannelijkste en schoonste jongelingen die in Christenrijk zijn.' En dit hoorde Lodewijk en het verstoorde hem zeer; want hij placht de schoonste te wezen. Maar naast hem, was Reinout eenen voet langer, had moediger opslag, was schooner van huid, en zat op het beste Ros, dat in de waereld was.

      Hoort, hoe dwaselijk dat Lodewijk sprak: "Waar," zeide hij, "hoorde men ooit, dat Haymijn kinderen had? van waar zijn zij gekomen? heeft hij ze gehuurd? Ik zal beproeven, in korten tijd of Reinout mijn neve is of niet."

      Lodewijk reed nu tot Reinout en groette hem, zeggende: "Neve! God groete u goeden dag!" Reinout zeide: "Neve, des moet u God loonen!" СКАЧАТЬ



<p>22</p>

Schutbladen: zie de noot 2 bij Carel en Elegast.

<p>23</p>

Drossaart:(hier) huismeyer, spijsverzorger, scbotelschikker.

<p>24</p>

Deze tocht van de Vier Heemskinderen naar Parijs wordt gewoonlijk voorgesteld op den titel van het oude verhaal. 't Is jammer, dat Dr. J.C. Matthes, alleen Reinout op Beyaert laat zitten: bl. 23.