De Wereld vóór de schepping van den mensch. Flammarion Camille
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Wereld vóór de schepping van den mensch - Flammarion Camille страница 21

Название: De Wereld vóór de schepping van den mensch

Автор: Flammarion Camille

Издательство: Public Domain

Жанр: Биология

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ der menschelijke beschaving. De halfaapachtige negers, die in de hoogere Nijlstreken leven, zijn volgens de berichten van vele zendelingen niet vatbaar voor eenig begrip; niet alleen dat zij niet kunnen nadenken, zij hebben zelfs geen begrip van dankbaarheid en staan dus in dat opzicht beneden de honden. Men behoeft slechts de verhalen na te lezen van reizigers, die deze primitieve volksstammen hebben gadegeslagen, om een oordeel te kunnen vellen over den lagen trap van hunne zedelijke en verstandelijke ontwikkeling.

      Indien wij de zielkundige processen bestudeeren, door de dieren in toepassing gebracht bij het openbaren van hunnen wil en hun gevoel, dan zien wij, dat zij evenals wij langs inductieven en deductieven weg besluiten trekken. Het is slechts een verschil in hoeveelheid, niet in aard. Ook het kind gaat slechts uiterst langzaam vooruit in het overwegen, en zijne eerste redeneeringen berusten eveneens slechts op vergelijking. Een kind van een jaar is uit dat oogpunt beschouwd nog een klein dier; zijne verstandelijke vermogens zijn nog in kiem en zullen zich eerst trapsgewijze ontwikkelen. In het eerst zal het als een jonge aap alles willen nabootsen, en dit is de eerste stap tot vooruitgang. Daarna eerst begint het te oordeelen over oorzaken en gevolgen, en gewoonlijk zal dat oordeel zeer juist zijn. Eerst later wordt het door onze valsche maatschappelijke opvoeding met dwalingen en vooroordeelen omgeven en daardoor verhinderd, op den weg van den vooruitgang voort te schrijden.

      Even zeker als de eerste scheikundige verbindingen ontstaan zijn uit de samenvoeging der moleculen onderling, en even zeker als de scheikundige verwantschap afgeleid is uit de verbindingen, en de oorspronkelijke organismen met hunne levenskracht uit die verwantschap geboren zijn, even zeker is de menschelijke ziel eene volmaking van die van het dier.

      Toch zoude geen enkele onzer lezers voldaan zijn, indien wij dit hoofdstuk over de ontwikkeling en den vooruitgang van het leven, dat ons stap voor stap van het protoplasma tot den mensch voerde, hiermede eindigden. En waarom? omdat ieder onzer gevoelt, dat hij nog iets anders is dan een dier, evenzeer als het dier geene plantaardige stof, of de plant iets anders is dan een voorwerp uit het delfstoffenrijk.

      Reeds bij het dier, en vooral bij het hoogere dier, is de ziel eene leidende kracht en niet eene eigenschap. De stof, die het lichaam vormt, heeft scheikundige en natuurkundige eigenschappen, en die eigenschappen zijn voortdurend in het organisme werkzaam. Een levend wezen is evenals alle lichamen onderworpen aan de zwaartekracht, en de wetten der mechanica zijn evenzeer van toepassing bij de beweging van de spier, die den arm opheft, als bij de beweging van het voedsel van den mond naar de maag. Maar die eigenschappen der stof geven een levend wezen niet zijnen vorm, zijne levenskracht, zijne persoonlijkheid. Men moet de eigenschappen der stof, zoo schreef Claude Bernard, niet verwarren met de functies, die verricht worden. Zoude men het niet ongerijmd vinden, als men hoorde zeggen, dat de stembanden de eigenschap hebben van te spreken en te zingen, of het middelrif de eigenschap heeft van te ademen? Zoo is het ook met de hersencellen: men kan niet zeggen, dat zij de eigenschap hebben van te gevoelen, te denken of te willen!

      Het leven heeft de gedachte voortgebracht. Ook de gedachte bestaat; het is eene kracht, die zelfbewust is, die gevoelt, wil en handelt. Zij is geen stof. Het lichaam en de beweging zijn zuiver verschijnselen: het eerste is het beeld der stof, het tweede het beeld der handeling; maar beide zijn de gevolgen der kracht. Op den bodem van ons onderzoek is de kracht gelegen. Wij hebben haar zien ontstaan, nederig, zwak, onbewust in het protoplasma. Wij hebben haar langzaam zien toenemen, zich bevestigen en heerschen bij de ontwikkeling van het dierenrijk. Wij zien haar op haar toppunt bij den mensch. De menschelijke gedachte is het eindresultaat van alle natuurkrachten, omdat zij die alle in zich heeft opgenomen.

      Het wezen der kracht is ons onbekend. Wij houden eenen steen in de hand: hij valt; waar is de onzichtbare band, die hem naar de aarde heeft toegetrokken. Onze planeet draait met groote snelheid om de zon: waar is de slinger, die haar aan het draaien gebracht heeft? Hier is een regelmatig veelvlak, eene ster van sneeuw, eene ijsbloem, waar is de hand, die de moleculen in bepaalde vormen rangschikt? Hier zijn twee zaadkorrels; uit een natuur- en scheikundig oogpunt zijn zij gelijk; de één zal echter het aanzijn schenken aan een plantje, dat in den herfst niet meer zal leven, de andere aan eenen reusachtigen boom, die jaren en eeuwen zal voortbestaan: waarin ligt het verschil der beide kiemen? in eene onzichtbare kracht, die de ontwikkeling der plant van hare geboorte tot aan haren dood beheerscht. Het wezen der dingen is dus niet de stof, maar de kracht.

      De wetenschap veroordeelt dus niet ons gevoel, onze hoop, onze neigingen. Haar doel is integendeel, ze te verklaren en te rechtvaardigen. De wetenschap is nog zoo jong, en laat dus nog zoovele raadselen onopgelost. Maar naarmate zij meer vooruitgaat, zal zij ons meer licht verschaffen. De wetenschap is echter niet de slavin van eene secte of van een stelsel; zij brengt ons voortdurend nader tot het ideaal, om ons in de natuur wetten en krachten te doen bewonderen, waarvan het wezen ons verborgen is en tot het gebied van het onzichtbare en oneindige behoort.

      Derde hoofdstuk

Derde hoofdstuk.Eerste planten en eerste dieren

      De oudste versteeningen. Laurentische, Cambrische en Silurische tijdperken.

      Wij moeten, nadat wij in groote trekken de ontwikkeling van het leven op aarde besproken hebben, thans hare geologische geschiedenis bestudeeren. Wij hebben den oorsprong, de langzame ontwikkeling en de schitterende vorderingen van het leven bijgewoond, van het nederige protoplasma tot aan de menschelijke ziel. Wij zullen in de versteeningen, die bij iedere laag behooren, de onwraakbare getuigenis vinden van den vooruitgang van het leven, van de oudste tijden af tot op onzen tijd.

      Reeds zagen wij, dat de aardbol, die zich uit de zonnevlek verdicht heeft, eeuwen lang in gloeienden toestand geweest is, langzaam is afgekoeld en aan de oppervlakte hard is geworden; in dien tijd was er geen leven op de aarde mogelijk. Doch toen de dampkring, die de aarde omringde, zich verdicht had, toen de afgekoelde dampen vloeibaar geworden waren, en de zoo ontstane wateren de zeeën gevormd hadden, toen de temperatuur van het water tot 60° was afgekoeld, toen gaven de koolstofverbindingen en de stoffen die in dat water dreven, het aanzijn aan de eerste organismen. Die eiwitrijke, geleiachtige organismen konden niet versteenen en dus niet bewaard blijven tot leering voor toekomstige eeuwen. De eerste fossielen zijn die van wezens, die op den bodem der zee onttrokken waren aan den vernielenden invloed van de destijds levende dieren, het water en de lucht, en die zich in eenen zoodanigen grond bevinden, dat zij daarin konden versteenen. In eenen doordringbaren grond, zooals van zand of zandsteen, heeft de versteening, die hand aan hand gaat met de verharding van den grond, niet op dezelfde wijze plaats als in ondoordringbare lagen, zooals klei. Somtijds ontstaat er alleen een getrouwe afdruk van het dier; in andere gevallen maakt ieder der moleculen plaats voor eene delfstofmolecule, door de laag geleverd, die op het lijk, het geraamte, de schelp drukt. Somtijds ook worden de schelpen tegelijkertijd omgeven en doordrongen met kalk; ook geschiedt het wel, dat er als het ware eene aantrekking van zwavelijzer rondom of in de versteening plaats grijpt. Steeds dus ondergaan de lichamen meer of minder belangrijke wijzigingen. Indien het beschermende afzetsel volkomen ondoordringbaar ware, dan zouden zij eeuwen en eeuwen ongeschonden bewaard kunnen blijven. Dit is het geval met het steeds bevroren slijk van Siberië, waar geheele lijken van mammouths geheel onveranderd zijn teruggevonden, zonder dat het vleesch of de haren iets van hunne frischheid verloren hadden; ook ziet men dit bij de insecten, die in de hars en het barnsteen zijn opgesloten.

      Hoe hebben zich de lagen gevormd?

      De oorspronkelijke aardbol bestaat ongetwijfeld voornamelijk uit ijzer. De dichtheid der planeet (5,5 maal zoo groot als water) bewijst, dat zij bestaat uit elementen, die zwaarder zijn, dan die welke in de korst voorkomen. Het graniet weegt tusschen 2,6 en 2,7; zoo ook gneiss, kwarts en schiefer. De dichtheid van lei is van 2,6 tot 2,9, van bazalt van 2,8 tot 3,1, van zandsteen 2,2, van marmer 2,6 tot 2,8, van gips 2,2. Deze getallen zijn veel kleiner dan de gemiddelde dichtheid der aarde, en indien onze planeet hoofdzakelijk bestond uit graniet, zou zij nauwelijks driemaal zooveel wegen als een even groote bol water, terwijl zij thans 5,5 maal zooveel weegt. Dit zoude eene reeks van merkwaardige gevolgen hebben. Wij zelf zouden minder wegen; met dezelfde spierkracht СКАЧАТЬ