De Wereld vóór de schepping van den mensch. Flammarion Camille
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Wereld vóór de schepping van den mensch - Flammarion Camille страница 18

Название: De Wereld vóór de schepping van den mensch

Автор: Flammarion Camille

Издательство: Public Domain

Жанр: Биология

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ style="font-size:15px;">      De kop krijgt eene afzonderlijke taak. Hij zal hindernissen ontmoeten, zal van tijd tot tijd geroepen worden tot den strijd en somtijds aan groote gevaren zijn blootgesteld. Zijne kracht en zijn weerstandsvermogen zullen langzamerhand toenemen. Toch is dat orgaan nog niet van zoo groot gewicht, of het kan, indien het verminkt is, van zelf weer aangroeien. Indien men van eenen worm den kop afsnijdt, dan groeit hij weder aan; snijdt men eenen worm in tweeën, dan worden beide deelen weder aangevuld (ook het achterste deel, dat weder organen voor den bloedsomloop en hersenen moet verkrijgen). Er bestaan zelfs ringwormen, die men in zoovele deelen kan snijden als men verkiest, en waarbij dan ieder deel weer eenen kop en eenen staart zal krijgen en een dier zal worden, dat volkomen levensvatbaar is.

      Sommige ringwormen kunnen eene lengte van 1½ meter tegen eene dikte van 3 centimeter bereiken, en bestaan uit honderden ringen. Men vindt in zee dikwijls ringwormen, die zóó lang zijn, dat de staart als het ware niet meer in betrekking staat tot den kop, zoodat zij zich kunnen bijten, zonder het zelf te gevoelen. Enkele soorten, zooals de Naïdinen, planten zich door knopvorming voort; veertig tot zestig ringen groeien na elkander aan, en daarna verdeelt het dier zich van zelf in twee deelen, terwijl aan het voorste deel van het nieuwe wezen een kop groeit; maar merkwaardig is het, dat in den herfst die wijze van voortplanting plaats maakt voor geslachtsvoortplanting. Sommige Nereïden zijn nog merkwaardiger: zij bestaan uit twee wezens, met hunne uiteinden aan elkander gehecht, het ééne van geslachtsdeelen voorzien, het andere niet. Hetzelfde is het geval bij de Syllideën (fig. 51). Het is, alsof de natuur niet gemakkelijk eene keuze heeft kunnen doen tusschen de verschillende wijzen van voortplanting.

      Later, bij de insecten, zal de voortplanting alleen geschieden bij het volmaakte wezen, de kapel uit de pop voortgekomen, terwijl de larven zich niet kunnen voortplanten. Hier echter planten de larven zich wel voort. De onderlinge onafhankelijkheid der ringen is somtijds zóó groot, dat bij eenzelfde dier enkele ringen mannelijk, andere vrouwelijk, weer andere van geslachtsdeelen voorzien zijn, andere niet. (Spirorben, Autoliten).

      De kop vormt zich onmerkbaar. Het beginsel der hersenen is gelegen in den eersten ring bij de ringwormen, in den derden, somtijds in den vierden, bij de regen wormen; bij de ringwormen ligt de mond aan den tweeden ring. De trilharen zijn voelhorens, grijporganen, geworden. De oogen, nog in rudimentairen toestand, komen voor den dag; het zijn zenuwen, gevoelig voor het licht, die zich beginnen te ontwikkelen, en dat wel aan de beide uiteinden, aan de uiterste ringen. De Nematonereïs contorta, de Oria armandi, de Fabricia hebben gewoonlijk twee oogen op het achtergedeelte; de Amphicorina, de Myxicola hebben er vier, de Amphiglena mediterranea zes of acht. De lintwormen, parasieten, die zich aan een ander organisme vasthechten, en die dus hun voedsel nooit behoeven te zoeken, dat zij van zelf binnen hun bereik hebben, hebben in het geheel geen kop, maar alleen een soort zuiggat, waaruit het lichaam van het dier zich ontwikkelt door de vorming van nieuwe ringen. Ook de gehoorwerktuigen beginnen voor den dag te komen, nu eens op den eersten ring, dan weder op een volgenden. Doch langzamerhand beginnen zich de verschillende zintuigen te beperken tot het voorste gedeelte van het lichaam.

      Zoo wonen wij van stap tot stap de ontwikkeling en den vooruitgang van het leven bij, terwijl iedere bijzonderheid van de vorming van nieuwe organismen zich aan onze blikken vertoont als eene openbaring van den oorsprong, waaruit alle thans levende schepselen zijn voortgekomen. Als wij aan de insecten komen, dan zien wij ook daar denzelfden oorspronkelijken bouw: meer of minder met elkander verbonden ringen. De duizendpooten hebben gewoonlijk bij hun uittreden uit het ei slechts negen ringen; de overige ringen groeien na elkander aan het achterdeel van het lichaam; maar deze insecten treden reeds meer als afzonderlijke individuen op: wel kunnen de twee helften eener Scolopendra, die dwars doorgesneden is, eenigen tijd blijven leven en zich bewegen, maar zij eindigen toch met beide te sterven zonder te zijn aangegroeid. De geslachtsvoortplanting treedt meer op den voorgrond.

      Bij alle insecten bestaat het lichaam uit drie kenmerkende deelen: kop, borststuk en achterlijf; de kop bestaat uit aan elkander gehechte ringen, het borststuk uit drie en het achterlijf uit zes tot twaalf ringen. Bij de spinnen zijn de ringen alleen waar te nemen in de vrucht. Doch de eenheid van oorsprong der gelede dieren is duidelijk aan te toonen.

Fig. 52. Zeester in hare ontwikkeling. Gewone zeester.

      Fig. 52. Zeester in hare ontwikkeling. Gewone zeester.

      Maar wij moeten niet te snel vooruitgaan, opdat wij met oordeel den gang van zaken kunnen volgen bij die langzame en grootsche ontwikkeling van het leven. Even laag op de trap der organische wezens staan de Echinodermen of stekelhuidigen, crinoïdeën, zeeëgels, holothuriën, enz. Zij hebben nog beide soorten van voortplanting, dat wil zeggen, zij hebben eensdeels eieren en anderdeels vermenigvuldigen zij zich door knopvorming. Visschers, die dikwijls lastig gevallen worden door zeesterren, snijden ze in stukken, indien zij zich vasthechten aan hunne netten, doch vergeten, dat zij zoodoende vier of vijf voor ééne in de plaats krijgen. Zij kunnen zich door middel van hunne kleine voelhorens langzaam bewegen. De zeesterren en zeeëgels hebben rudimentaire oogen: het zijn roode vlekken, gelegen aan de benedenzijde der stralen, vlak onder de uiterste voelhorens. Het licht wordt sterk daarin gebroken. Zij verdienen nauwelijks den naam van oogen, maar toch zijn zij het reeds.

      De zeesterren zijn oorspronkelijk polypen, met den kop vastgehecht aan het midden van de ster. De arm eener ster, losgemaakt van de middenschijf, groeit weder tot een geheel lichaam aan. De vijf armen (bij sommige soorten zelfs meer) groeien eveneens weder aan. Iedere arm leeft en kan op zijne beurt het leven schenken aan een’ knop, die weder middenschijf wordt en zich zoo tot eene zeester vormt. Er is nog geen kop en evenmin zijn er ademhalingswerktuigen.

      De weekdieren in engeren zin, de Cephalopoden, koppootigen, die op hun’ kop loopen, de Gasteropoden, buikpootigen, die op den buik voortgaan, schelpslakken en andere, de Acephalen, koploozen, oesters, mossels enz. schijnen af te stammen van de ringwormen. Volgens Perrier toch bewegen zich al die weekdieren op een aanhangsel van hunnen kop en zouden de armen van de cephalopoden, de afgeplatte voet der gasteropoden en de tongvormige voet der acephalen aanhangsels zijn van het weekdier; hunne vormen zouden alleen de vrucht zijn van de omgeving, waarin zij moesten leven. De weekdieren en de cephalobranchiaten (kopkieuwigen) zouden beide afstammelingen zijn van wezens, die in kokers wonen, en die in geene betrekking tot de buitenwereld staan dan door de openingen in die kokers en voornamelijk door de voorste opening. De koploozen zouden ontaarde buikpootigen zijn, bij wie de kop geatrophieerd is, toen hij geene taak meer te verrichten had. De brachiopoden (armpootigen), die evenals de koploozen, in eene tweekleppige schelp zijn opgesloten, maar van de eerste uit een anatomisch oogpunt zeer verschillen, zouden van de ringwormen langs eenen anderen tak afstammen, en het dichtst bij den gemeenschappelijken oorsprong gebleven zijn.

Fig. 53. De Amphyoxus, koploos gewerveld dier, overgang tusschen de gewervelde en de ongewervelde dieren.

      Fig. 53. De Amphyoxus, koploos gewerveld dier, overgang tusschen de gewervelde en de ongewervelde dieren.

Fig. 54. De prik of lamprei, laagst ontwikkelde visch.

      Fig. 54. De prik of lamprei, laagst ontwikkelde visch.

      Bij de weekdieren is het zenuw- en spierstelsel nog slecht ontwikkeld. Het zenuwstelsel bestaat uit knoopen en strengen, en deze centrale deelen zijn onder het darmkanaal gelegen. Ééne der bijzondere eigenschappen van het bekleedsel der weekdieren is, dat het vaste stoffen afscheidt, die de zoo verschillende schelpen vormen, en die voor hen steunsels vormen, onafhankelijk van het spierstelsel. De zintuigen beginnen zich sterk te ontwikkelen. De tastzin is reeds ver gevorderd. De reuk onderscheidt zich langzamerhand van den smaak. Het gehoor heeft tot zintuig blaasjes, waarin reeds gehoorsteentjes gevonden worden. Het oog bezit een netvlies, eene kristallens, een regenboogvlies, eenen oogrok en glasachtig vocht. Het gedeelte van het lichaam, waarop de oogen gevonden worden, is gewoonlijk de aanhechtingsplaats der СКАЧАТЬ