De Wereld vóór de schepping van den mensch. Flammarion Camille
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Wereld vóór de schepping van den mensch - Flammarion Camille страница 16

Название: De Wereld vóór de schepping van den mensch

Автор: Flammarion Camille

Издательство: Public Domain

Жанр: Биология

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ die zich des zomers in menigte ontwikkelen op de eikenkrullen. Het zijn slijmachtige, oranjekleurige massa’s, die verlengsels bezitten evenals de pseudopoden der amoeben, en die zich kunnen verplaatsen en zich voeden door vreemde stoffen op te nemen. Het zijn ongetwijfeld de voorouders der paddestoelen, die reeds tot het plantenrijk behooren.

Fig. 43. Noctiluca miliaris.

      Fig. 43. Noctiluca miliaris.

      De Noctiluca miliaris (zeevonk) en het Peridinium, waaraan grootendeels het phosphoresceeren der zee moet worden toegeschreven, zijn eveneens tusschenvormen. Allen, die een tijd lang des zomers aan het strand der zee hebben doorgebracht, kennen dit schoone verschijnsel. Voornamelijk na warme en na stormachtige dagen treedt het zeer sterk op. Het zeewater bevat somtijds 25000 van die wezens in 30 cub. centimeters water. De zee schijnt dan verlicht, alsof eene Najade over de golven glijdt en het phosphoresceerende licht ontsteekt. Die protist is als het ware slechts een bolletje doorschijnend gelei.

      Indien men het water beweegt, spatten er duizenden vonken uit: als men de armen dompelt in eenen emmer zeewater, dan ziet men het vuur langs de huid opkruipen.

      Dit zijn de ware zoöphyten, plantdieren, de eerste pogingen der natuur, om aan het leven vorm te geven.

Fig. 44. Men zou meenen, eene Najade over de golven te zien voortglijden, het phosphoresceeren veroorzakend.

      Fig. 44. Men zou meenen, eene Najade over de golven te zien voortglijden, het phosphoresceeren veroorzakend.

      Verder ontwikkeld dan de vorige organismen zijn de sponsen, die nog op de grens gelegen zijn van beide rijken; zij zijn aan den grond bevestigd als planten, maar voeden zich op de wijze der dieren. De spons is eene verzameling van amoeben en zweepdragende afgietseldiertjes, die hunne persoonlijkheid verliezen, om op te gaan in de gemeenschappelijke massa. Deze massa leeft, ondervindt indrukken, kan zich samentrekken of uitzetten, ontvangt het water, dat haar voedt, doet het door haar lichaam stroomen en verjaagt het weer. Het plant zich zelf voort, schenkt het aanzijn aan amoebencellen, die in het water drijven en zich vasthechten aan oneffenheden van den bodem, om eene nieuwe spons te vormen. Er is echter nog geene geslachtsvoortplanting, en dus nog geene vaststaande soortkenmerken.

      Die kenmerken komen eerst voor den dag bij de hydra’s.4 Hier treedt de persoonlijkheid veel sterker op den voorgrond dan bij de vorige organismen. De hydra’s of zoetwaterpolypen worden in poelen gevonden. Het voedsel treedt weer uit dezelfde opening, waardoor het is binnengetreden. Om zich te verplaatsen buigt het dier zijn lichaam in eenen boog, hecht het den mond vast tegen het voorwerp, waartegen het steunt, maakt den voet los, trekt dien weer naar den mond, plaatst den mond weer wat verder en zoo vervolgens. Gewoonlijk volbrengen zij die bewegingen, om in het licht te komen, hoewel zij geene oogen bezitten, somtijds ook om hunne prooi te zoeken.

      En toch, wat vreemde wezens! Men kan ze in stukken snijden, zonder ze te dooden; integendeel: uit ééne enkele hydra kan men er twee, drie, ja zelfs tien maken. Men kan ze ook als een handschoen omkeeren, zonder dat dit invloed heeft op hare spijsvertering: de buitenoppervlakte wordt dadelijk maag. Men kan ze aan elkander vastmaken, ze enten als boomtakken enz.

Fig. 45. De zoetwaterhydra en hare beweging.

      Fig. 45. De zoetwaterhydra en hare beweging.

      Is eene hydra overlangs in twee helften gesneden, dan zal iedere helft in minder dan vier-en twintig uren zich weer sluiten en zoo eene nieuwe hydra vormen, in staat eene prooi te grijpen. Indien men haar overdwars doorsnijdt, dan zal de voorste helft in twee dagen weder eenen voet verkrijgen, en de achterste helft weer nieuwe armen. Indien men eene hydra eerst overlangs doorsnijdt, en daarna elk der helften overdwars, dan heeft men na verloop van acht dagen vier hydra’s. Zoo heeft Trembley uit ééne hydra vijftig nieuwe wezens gevormd.

Fig. 46. Zoetwaterhydra. (Cordylophora lacustris).

      Fig. 46. Zoetwaterhydra. (Cordylophora lacustris).

      Men kan ook, zoools wij zooeven opmerkten, dat vreemde dier omkeeren. Terwijl bij de sponsen, het endoderm (de binnenste cellaag) zeer veel van het ectoderm (de buitenoppervlakte) verschilt, komen beide bij de hydra’s bijna geheel overeen. Men kan van het ectoderm naar willekeur endoderm maken en omgekeerd. Daarvoor behoeft men de polyp slechts om te keeren. Dan moet de vroegere buitenoppervlakte het voedsel kunnen verteren, en de vroegere binnenoppervlakte het beschermende en gevoelige deel van het lichaam worden.

      Toch heeft dat omkeeren niet de minste schadelijke uitwerking. Eenige uren lang schijnt het dier minder op zijn gemak en doet het pogingen, (die dikwijls gelukken), om in zijnen vroegeren toestand terug te keeren. Maar gelukt dit niet, dan weet het zich in zijnen nieuwen toestand te schikken, en ziet men het de armen uitstrekken om een ruim maal te doen en den verloren tijd in te halen. Indien men eene hydra omkeert en dan door eene andere laat inslikken, dan raken de beide binnenoppervlakten elkander aan, en zullen deze zich zóódanig aan elkander vasthechten, dat de twee dieren na verloop van enkele dagen één wezen vormen! Men ziet, hoe die weefsels zich schikken in de verandering hunner omgeving, en veranderen. Hunne physiologische eigenschappen, hunne scheikundige samenstelling worden meer of minder gewijzigd, en dit is dan ook één der vruchtbaarste bronnen voor de splitsing van het dierenrijk.

      De hydra’s planten zich voort door knopvorming; eene kleine hydra groeit op bet lichaam der eerste en ontwikkelt daar; na eenigen tijd geraakt zij los en leeft zij afzonderlijk. Somtijds dragen zij tot vijf jongen op verschillende trappen van ontwikkeling. Er zijn nog geene geslachten: de jongen groeien naarmate van het voedsel, dat de polyp heeft opgenomen, en de temperatuur. Maar reeds openbaart zich de neiging tot geslachtsvoortplanting. In het laatst van den zomer ziet men dikwijls bij de Cordylophora eene wijze van voortplanting, die van de vorige verschilt. De jeugdige polypen veranderen, in stede van zich tot individuen te ontwikkelen, in bolronde zakjes, waarvan sommige eitjes en andere mannelijke organen bevatten. Dit is een nieuwe stap der natuur op het gebied der uitingen van het leven.

Fig. 47. De vorming van Medusen. (Bougainvillia ramosa).

      Fig. 47. De vorming van Medusen. (Bougainvillia ramosa).

      1. De polypvormige voedster draagt medusen op verschillende trappen van ontwikkeling.—2. Losgelaten medusa.

      Die stap tot de vorming der geslachten vormt den overgang tusschen de polypen en de medusen, die vreemdsoortige schijven gelei, die iedereen dikwijls aan het strand gezien heeft, of in den vorm van halve bollen in het water heeft zien drijven. Langen tijd hebben de beoefenaars der dierkunde gezocht naar de wijze van ontstaan van die wezens; men had ze zorgvuldig van de polypen onderscheiden, terwijl zij inderdaad dochters daarvan zijn. Zij ontstaan uit bepaalde polypen, Scyphistomen, langs een rij van vreemdsoortige overgangen, die men aldus kan samenvatten: de scyphistoma, die zeer veel op de andere zoetwaterhydra’s gelijkt, verandert in eene geheel andere polyp, Strobila genaamd; deze verandert in eene reeks segmenten, die men niet beter vergelijken kan dan met eenen stapel borden, die één voor één losraken en nieuwe medusen worden. Deze worden grooter, haar scherm neemt toe, krijgt insnijdingen en vangarmen. Volwassen geworden, verkrijgen zij eieren en mannelijke organen, en die eieren geven weder het aanzijn aan waterpolypen, waaruit nieuwe medusen ontstaan. Dit zijn geene gedaanteverwisselingen als bij de insecten (die toen trouwens nog niet bestonden), het zijn merkwaardige voortbrengselen van wisselende voortplanting. Wat zijn de oorzaken dier wisselingen? De hydra’s ontstaan uit bevruchte eieren, de medusen uit hydra’s zonder voorafgaande bevruchting, door eenvoudige verdeeling van het lichaam, door knopvorming en loslating.

Fig. 48. Polypen: 1. Campanularia.—2. Hydra viridis.

      Fig. 48. Polypen: 1. Campanularia.—2. СКАЧАТЬ



<p>4</p>

Bij de hydra’s vindt men reeds eene sterke ontwikkeling der levenskracht. Zij zijn zeer gulzig en gevaarlijk voor hare even groote naburen. De mond aan het vooreinde is omzet met een krans van bewegelijke, lange vangarmen; aan de oppervlakte en in de nabijheid daarvan vindt men een aantal netelorganen. De draad, in die netelorganen besloten, eindigt in een peervormig blaasje, waarachter drie of vier weerhaakjes staan; de polyp kan naar willekeur die weerhaakjes uitslaan en intrekken. Als een infusiediertje in de nabijheid der hydra komt, grijpen de vangarmen het aan, haken de weerhaakjes daarin vast en wordt het in den mond van het monster gesleept. Geen enkel dier op het land, zelfs niet de ontzaglijkste verscheurende dieren, bezit zulke gevaarlijke wapenen als die bijna onmerkbare polyp, wier gulzigheid en verterend vermogen zonder wederga zijn.

Door middel van den mikroskoop heeft men waargenomen, dat die diertjes, na hunne prooi te hebben verslonden, eenige minuten later de overblijfselen weder uitwerpen, die dan hunne voedende eigenschappen verloren hebben; somtijds verslinden zij lichamen, grooter dan zij zelf zijn; men ziet dan de mondopening, en de holte, die het lichaam vormt, zich uitzetten tot driemaal het gewone volume; indien het verslonden dier een omhulsel bevat, dan wordt dit in de maag van de polyp door het maagsap week gemaakt en zoo voor de voeding geschikt.

Opmerkelijk is het, dat dit verterend vermogen alleen werkt op vreemde lichamen en niet op polypen. Trembley had dit reeds in het midden der vorige eeuw opgemerkt. Eene polyp had tegelijk met hare prooi éénen harer eigen vangarmen ingeslikt: na verloop van eenige oogenblikken kwam de vangarm ongedeerd uit de mondopening, terwijl de prooi in het lichaam van de polyp werd opgelost. Harting vertelt, dat twee polypen elkander eene prooi betwistten; geene van beide wilde de prooi loslaten; de sterkste slikte toen de zwakste op met de prooi, waaraan zij zich had vastgeklemd. Eenigen tijd later wierp de overwinnaar de overblijfselen van zijnen maaltijd uit, en tegelijkertijd kwam de andere polyp ongedeerd te voorschijn, die weer na korten tijd jacht ging maken op andere dieren, als ware er niets geschied.