De vliegende Hollander. Piet Visser
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De vliegende Hollander - Piet Visser страница 6

Название: De vliegende Hollander

Автор: Piet Visser

Издательство: Public Domain

Жанр: Детская проза

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ voor de deur. Ga even je vader en zuster waarschuwen; dan zijn ze tenminste op alle gebeurlijkheden voorbereid.”

      Van Halen keerde nu weer op zijn post aan het venster terug, om zijn waarnemingen voort te zetten.

      De roovers schenen het nog niet eens te wezen, hoe zij het zouden aanleggen; tegen de gewone inbraakmiddelen toch bleek de stevige deur veel te goed bestand.

      Ze namen hun toevlucht tot list; ze klopten en, toen zij geen antwoord kregen, voortdurend harder. Toen ook dit niet hielp, beraadslaagden zij opnieuw, plaatsten vervolgens de tromp van een karabijn tegen het sleutelgat van de huisdeur en schoten er doorheen. Door het schot spròng het slot nu wel, maar de ijzeren grendels hielden de deur nog altijd gesloten.

      Van Halen, ofschoon hij er bij het zien van al die voorbereidselen volkomen toe gerechtigd was geweest, had niet willen schieten vóór de vijandelijkheden van den kant der aanvallers werkelijk begonnen waren. Nu evenwel mikte hij nauwkeurig op den roover, die het dichtst bij de huisdeur stond om de werking van het schot na te gaan en te onderzoeken, wat de deur nog tegenhield.

      Pieter had goed gemikt—de bandiet viel neer en de anderen stonden door dien onverwachten tegenstand een oogenblik besluiteloos. Het duurde echter niet langer dan een paar minuten.

      Toen werd op Van Halen, die nog altijd aan het venster lag, een pistool afgeschoten. Gelukkig miste de kogel, doordat Pieter zich juist naar zijn neef Andries keerde, om hem het afgeschoten vuurwapen weer te doen laden.

      „Ze zullen er zeker op loeren,” fluisterde hij, „wanneer ik me weer aan het venster vertoon. Geef me daarom die geladen karabijn, dan ga ik naar beneden. Want nu zij het slot van de deur hebben laten springen, zullen zij misschien de hand door de opening steken, om de grendels weg te schuiven. Ik denk wel niet dat het gelukken zal, maar in elk geval zullen ze me dáár niet verwachten, terwijl zij ons hier natuurlijk al in de gaten hebben. Ik raad je dan ook aan, om niet meer bij het venster te komen.”

      Van Halen sloop zoo stil mogelijk de trap af en naar de huisdeur toe. Hij ontdekte nu, dat een van de roovers zijn arm door de opening gestoken had om de grendels weg te schuiven.

      Juist legde hij aan om den dief onder zijn uitgestrekten arm te treffen, toen hij buiten een schot hoorde vallen.

      Had Andries dan zich tóch bloot gegeven en was hij mogelijk nu gewond, ja, dood misschien?

      Evenwel, nog vóór de schelm die aan de deur stond, zijn arm terug kon trekken, joeg Van Halen er een schot in. Toen vloog hij de trap op, om naar Andries te zien.

      Tot zijn verrassing stond die doodbedaard een karabijn te laden.

      „Hé! Gelukkig, jongen! Ik was al bang, toen ik buiten een schot hoorde, dat je aan het venster geweest was en ze je getroffen hadden.”

      „Toch niet! Maar ik dacht zoo, als neef door de deur schiet zullen ze zijn schot beantwoorden en hem misschien treffen. Dat wou ik voorkomen. Ik trok nu mijn buis uit en hield het, aan een stok opgehangen, naar buiten, terwijl ik zelf veilig achter den muur bleef staan. De roovers, die enkel op het venster loerden, dachten natuurlijk dat het de persoon was die straks op hen geschoten had en gaven onmiddellijk vuur!”

      „Je bent een bijdehande vent, Andries. Zoo iemand heb ik juist noodig. Maar—daarover morgen. Ik moet nu weer naar de huisdeur; geef mij dat geweer en laadt dit weer.”

      Nauwelijks waren deze woorden geuit, of ze hoorden beneden een ontzettend gerammel en gekraak, onmiddellijk gevolgd door drie pistoolschoten en het wanhopig gegil van Lotje, die om hulp riep.

      De twee overgebleven roovers hadden namelijk met een zwaren boomtak raam en vensterluiken van de woonkamer weten open te loopen en waren naar binnen gesprongen. Door den schrik schoot de oude chirurgijn mis, maar ook de roovers waren niet gelukkiger.

      Pieter was met een gespannen haan onmiddellijk de trap afgehold, gevolgd door Andries, die een reeds geladen pistool ter hand genomen had.

      Toen Van Halen het vertrek binnenstoof, vond hij zijn oom onder de twee bandieten op den grond liggen en één van hen had het touw al gereed, waarmee zij den grijsaard dachten te knevelen. Maar vóór zij dit volvoeren konden, had een kogel uit Pieter's geweer één hunner het leven benomen.

      De vierde roover trachtte nu te vluchten, maar hij had nog het raam niet bereikt, of Andries trof hem in het achterhoofd, waarop hij doodelijk gewond in elkaar zakte. Het eerste werk van Van Halen en Andries was nu, den ouden chirurgijn te helpen. Hij bleek gelukkig ongedeerd, maar door angst en schrik volkomen bewusteloos.

      Pieter droeg hem als een kind in het aangrenzende vertrek, waar Lotje hem zóólang neus en lippen met bier-azijn bestreek, tot hij weer bijkwam.

      „Mijn kinderen? mijn geld?” was het eerste wat hij stamelde.

      „Stel u gerust oom: Andries en Lotje zijn ongedeerd en uw geld ook.”

      „O, gelukkig! Gelukkig! Zie neef, wat ik bezit is och zoo weinig. Maar als een arm man, bijna zonder praktijk, ook nog die enkele spaarpenningen had moeten missen, dan zou het er toch ook wel treurig uitgezien hebben, nietwaar?”

      Pieter liet de zorg voor den grijsaard aan Lotje en Andries over, wapende zich met een paar pistolen en ging naar buiten om te zien, wat er van de roovers geworden was.

      Inmiddels kreeg de oude man het fleschje met bier-azijn in 't oog en opeens begon hij opnieuw te jammeren, de arme Lotje van verkwisting beschuldigend, wijl zij hem evengoed met water, dan met zulke kostbare middelen had kunnen bijbrengen, naar hij beweerde.

      Toen Pieter buiten kwam, stond de maan hoog aan den hemel en straalde een helder licht uit, want de wolken waren weggetrokken.

      De twee roovers, die hij het eerst getroffen had, bleken niet doodelijk gewond te zijn geweest, en waren gevlucht. Van Halen keerde nu in de woonkamer terug en toen hij bevond, dat de beide andere schelmen het leven hadden gelaten, ging hij zich weer bij zijn familie in de achterkamer voegen.

      „Oom Boudewijn,” zei hij, „u zult me zeker wel niet kwalijk nemen, dat ik naar bed verlang; ik ben doodmoe!”

      „Neen, warempel niet neef, ik kan me dat best begrijpen. En in de herberg heb je zeker al wat gebruikt? Nu, dan wensch ik je wel te rusten. Andries! wijs jij neef Pieter de logeerkamer eens aan! Maar vooral het licht weer meenemen hoor, ik ben doodsbang voor brand!”

      Het vertrek, dat Van Halen tot logies werd aangewezen, bleek hetzelfde te zijn, waar hij in het donker had staan schieten. Ofschoon oom Boudewijn het met den weidschen naam van „de logeerkamer” betiteld had, zag Pieter bij het licht van de kaars, die Andries in de hand hield, dat het slechts vier kale muren had. Er was stoel noch tafel. Het bevatte niets anders dan een klein hokje, dat vroeger een duivenhok moest geweest zijn, maar nu op vernuftige wijze tot een bedsteê was ingericht.

      Na den kapitein goeden nacht gewenscht te hebben vertrok Andries met het licht en liet neef Pieter in het donker achter. Zoo goed en zoo kwaad als dit ging begon Van Halen zich te ontkleeden; maar nauwelijks was hij in zijn bed gekomen, of hij bevond, dat hij op een ouden stroozak lag en de deken zoo vol gaten was dat men ze wel voor vischnet zou kunnen gebruiken! Daar kwam nog bij, dat de planken van de bedsteê zoo kort bleken, dat zijn beenen er wel een halven meter buiten staken. Toch zou hij, slaperig en afgemat als hij was, zich over alles nog heengezet kunnen hebben, als het daar nu maar bij gebleven was. Maar neen, het ergste zou nog komen!

      Nog geen kwartier toch had hij op die heerlijke rustplaats gelegen, of daar voelde hij zich aangevallen door een heirleger van zekere dartele diertjes, die de duiven hadden achtergelaten. De СКАЧАТЬ