De Koopman van Venetië. Уильям Шекспир
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Koopman van Venetië - Уильям Шекспир страница 7

Название: De Koopman van Venetië

Автор: Уильям Шекспир

Издательство: Public Domain

Жанр: Драматургия

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ ik bid je, ergo, oude man, ergo, verzoek ik je, spreek je van den jongen mosjeu Lancelot?

Gobbo

      Uw edeles dienaar, en Lancelot, heer.

Lancelot

      Ergo, mosjeu Lancelot; spreek niet van mosjeu Lancelot, vadertje; want die jonge heer heeft, ten gevolge van de noodlotten en lotsbeschikkingen en zulke vreemde gezegdens meer, de drie schikgodinnen en verdere geleerdhedens, het tijdelijke met het eeuwige verwisseld, of, om het platweg uit te drukken, hij is ter – hemel gevaren.

Gobbo

      Och, och, God beware! de jongen was zoowaar de staf van mijn ouderdom, mijn eenige steunpilaar.

Lancelot

      (ter zijde). Zie ik er uit als een knuppel of een tentpaal, een staf of een pilaar? – Ken je mij niet, vader?

Gobbo

      Ach hemel, ik ken u niet, jonge heer; maar ik bid u, zeg me, is mijn jongen, (God hebbe zijn ziel!) levend of dood?

Lancelot

      Ken je mij niet, vader?

Gobbo

      Helaas, mijnheer, ik ben half blind, ik ken u niet.

Lancelot

      Neen, maar waarlijk, al hadt je je oogen, dan zou het nog wel kunnen gebeuren, dat je mij niet kende; ’t is een wijs vader, die zijn eigen kind kent. Komaan, oude man, ik zal je van je zoon bericht geven. (Hij knielt.) Geef mij uw zegen! De waarheid komt altijd aan het licht; een moord kan niet lang verborgen blijven, wel de zoon van een vader; maar toch, ten langen leste, komt de waarheid uit.

Gobbo

      Ik bid u, heer, sta op; ik weet zeker, dat gij Lancelot, mijn jongen, niet zijt.

Lancelot

      Kom, ik bid je, alle gekheid op een stokje, maar geef mij je zegen; ik ben Lancelot, je jongen die was, je zoon die is, je kind dat wezen zal.

Gobbo

      Ik kan niet gelooven, dat gij mijn zoon zijt.

Lancelot

      Dan weet ik ook niet, wat ik er van denken moet, maar ik ben Lancelot, bij den jood in dienst, en, dat weet ik zeker, Margriet, je vrouw, is mijn moeder.

Gobbo

      Ja wezenlijk, ze heet Margriet; en ik wil er op zweren, als je Lancelot bent, dat je dan mijn eigen vleesch en bloed bent. Maar, bij God en al zijn heiligen, wat een baard heb je gekregen; je hebt meer haar gekregen aan je kin, dan Hans, mijn sleeppaard, aan zijn staart heeft.

Lancelot

      Dan lijkt het wel, dat Hans zijn staartharen achteruit groeien; toen ik hem het laatst gezien heb, had hij bepaald meer haren in zijn staart dan ik nu op mijn gezicht heb.

Gobbo

      Heerejé, wat ben je veranderd! En kun je met je meester nog al overweg? Ik heb hem een present meegebracht. Hoe sta je tegenwoordig met elkaar?

Lancelot

      Zóó, zóó, – ; maar voor mijn part, daar ik het er op gezet heb om van hem weg te loopen, zoo wil ik niet rusten, voor ik een heel eind achter de hielen heb. Mijn meester is een echte jood; hem een present brengen! geef hem een strop. Ik ben in zijn dienst verhongerd; je kunt iederen vinger, dien ik heb, met mijn ribben tellen. Vader, ik ben blij, dat je gekomen bent; maar geef je present aan zekeren heer Bassanio, die wezenlijk prachtige nieuwe livreien geeft; als ik niet bij hem terecht kan komen, wil ik loopen, zoo ver Gods aardbodem reikt. – O, wat een tref, wat een geluk! daar komt hij aan; – naar hem toe, vader; want ik ben een jood, als ik nog langer bij den jood blijf.

      (Bassanio komt op, met Leonardo en andere Bedienden.)

Bassanio

      Zoo kun je het wel doen; – maar je moet er zoo veel spoed achter zetten, dat het avondmaal op zijn laatst tegen vijf uur gereed is. Bezorg deze brieven; maak dat de livreien in orde komen en verzoek Gratiano dadelijk bij mij te komen in mijn huis.

      (Een Bediende gaat heen.)

Lancelot

      Nu naar hem toe, vader.

Gobbo

      God zegene uwe edelheid.

Bassanio

      Dank je zeer; wou je iets van mij hebben?

Gobbo

      Hier is mijn zoon, heer, een arme jongen.

Lancelot

      Niet een arme jongen, heer, maar de knecht van den rijken jood; en die graag, heer, zooals mijn vader zal spezivizeeren —

Gobbo

      Hij heeft een groote infectie, heer, om zoo te zeggen, om bij u —

Lancelot

      Inderdaad, heer, het kort en het lang van de zaak is, dat ik bij den jood in dienst ben, en declinatie heb, zooals mijn vader zal spezivizeeren —

Gobbo

      Zijn meester en hij, met verlof van uw edelheid, leven zoo wat als kat en hond, —

Lancelot

      Om kort te gaan, de zuivere waarheid is, heer, dat de jood mij verongelijkt heeft, en dat maakt, zooals mijn vader, die naar ik hoop een oud man is, u fructivizeeren zal —

Gobbo

      Ik heb hier een duivenschoteltje, dat ik aan uw edelheid wensch te vereeren, en mijn verzoek is, —

Lancelot

      Om zoo kort mogelijk te zijn, het verzoek interruppeert mijzelf, zooals uw edelheid hooren zal van dezen braven ouden man, die, al zeg ik het zelf, schoon een oud man, toch een arm man en mijn vader is.

Bassanio

      Niet beiden te gelijk; – wat wil je? spreek!

Lancelot

      Bij u in dienst komen, heer.

Gobbo

      Ja, dat is het, dat wij u willen opponeeren, heer.

Bassanio

      Ik ken u wel; ’t verzoek is toegestaan;

      Shylock, uw heer, beval vandaag u aan

      Voor deez’ bevordring, zoo ’t bevordring is,

      Uit zulk een dienst als van een rijken jood,

      Te komen bij een armen edelman.

Lancelot

      Het oude gezegde, heer, is zeer goed verdeeld tusschen mijn meester Shylock en u; gij hebt de genade Gods, heer, en hij heeft vele goederen.

Bassanio

      (tot Lancelot). Zeer juist. (Tot Gobbo.) Ga heen nu, vader met uw zoon, —

      Neem afscheid van uw vroeg’ren heer en kom

      Dan aan mijn huis. – (Tot zijn Bedienden.) Bezorgt hem een livrei,

      Wat meer bestrikt dan de andre; let daarop.

Lancelot

      Kom, vader. – Neen, ik kan geen dienst krijgen; wel neen, ik heb mijn tongetje niet tot mijn dienst. – Nu, (Hij bekijkt de binnenvlakte van zijn hand.) als er in Italië iemand zoo’n mooie handpalm heeft om op de schrift te zweren! of ik ook geluk zal hebben! – Kijk eens, welk een onnoozel levenslijntje; ’t is me daar een kleinigheidje vrouwen; acht, tien, vijftien vrouwen is nog niets: elf weduwen en negen jonge dochters is wel een onnoozel inkomen voor één man; en dan, driemaal bijna te verdrinken, en mijn leven haast te verliezen aan den rand van een veerenbed; – dat noem ik er genadig afkomen! Ik moet zeggen, als Fortuin een vrouw is, dan is zij in dàt opzicht een goeie meid. – Kom, vader; ik zal in een ommezientje klaar wezen met dat afscheidnemen van den jood.

      (Lancelot en de oude Gobbo af.)

Bassanio

      Ik СКАЧАТЬ