De Koopman van Venetië. Уильям Шекспир
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Koopman van Venetië - Уильям Шекспир страница 5

Название: De Koopman van Venetië

Автор: Уильям Шекспир

Издательство: Public Domain

Жанр: Драматургия

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ nam de ervaren herder popelroeden

      En schilde ze met strepen en hij lei ze,

      Wanneer de dieren paarden, op de drinkplaats,

      Voor de oogen van de ritsige ooien neer,

      Die, zoo ontvangend, in den lammertijd

      Geplekte jongen wierpen, Jakobs deel.

      Zoo nam hij toe in welstand, werd gezegend;

      Want winst is zegen, als men ’t maar niet steelt.

Antonio

      Dan diende Jakob, man, op goed geluk;

      Het stond niet in zijn macht dit te bewerken;

      Des hemels hand bestuurde en schikte ’t zoo.

      Meldt dit de schrift om woeker te rechtvaardigen,

      Of is uw goud en zilver, ooi en ram?

Shylock

      ’k Weet niet, ik laat het even snel vermeerdren; —

      Maar hoor, Signore.

Antonio

      Maar hoor, Signore. Merk dit op, Bassanio;

      De duivel zelf beroept zich op de schrift.

      Een boos gemoed, dat heil’ge woorden spreekt,

      Is als een fielt met liefelijken lach;

      Een schijnschoone appel, maar in ’t hart verrot;

      O, glanzend schoon is ’t uiterlijk der valschheid!

Shylock

      Drieduizend – ’t is een goede ronde som!

      Drie maand, een verreljaars, laat zien dat maakt —

Antonio

      Nu, Shylock, kunnen we op u reeknen, zeg?

Shylock

      Signore Antonio, meermalen, vaak,

      Hebt gij me op den Rialto doorgehaald

      Ter zake van mijn leenen en mijn rente;

      Ik zeide niets, maar trok de schouders op,

      Want dulden is het erfdeel van ons volk.

      Gij scholdt mij voor een onbekeerde, een bloedhond,

      Gij spuwdet op mijn tabbaard – en dat alles,

      Omdat ik weet te hand’len met wat mijn is.

      Welnu, thans blijkt het, dat ge mij behoeft,

      Zoo is ’t; thans komt ge tot mij, en gij zegt:

      „Shylock, wij wenschen geld”; en dat zegt gij,

      Gij, die mijn baard bespuwdet, met den voet

      Mij stiet, zooals ge een vreemden hond zoudt schoppen

      Van uwen drempel, thans verlangt gij geld!

      Wat moet ik tot u zeggen? moet ik zeggen:

      „Heeft een hond geld? Is ’t mooglijk, dat een bloedhond

      Drieduizend stukken gouds u leent?” Of moet ik

      Ten grond toe buigen, en gelijk een schuldnaar

      Met fluisterstem, waar needrigheid in suist,

      Dus spreken:

      „Uw edelheid heeft Woensdag mij bespuwd,

      Op dien dag weggeschopt, een ander maal

      Mij hond genoemd; voor zooveel vriendelijkheid

      Leen ik u zooveel geld?”

Antonio

      Ik was in staat u weder zoo te noemen,

      U weer te spuwen, met den voet te stooten.

      Wilt gij dit geld ons leenen, leen het niet

      Als aan uw vrienden, – vriendschap zou geen vrucht

      Van dood metaal ooit eischen van zijn vriend, —

      Maar leen ’t veeleer uw vijand uit, want blijft

      Die in gebreke, des te scherper kunt gij

      Het uiterste eischen.

Shylock

      Het uiterste eischen. Zie toch, welk een drift!

      Ik wilde uw vriend zijn, vriendlijkheid u toonen,

      Den smaad vergeten, dien ’k verduren moest,

      Het noodige u verschaffen, en voor rente

      Geen duit zelfs eischen, maar gij hoort niet eens;

      Mijn aanbod is toch vriendlijk.

Antonio

      ’t Zou vriendlijk zijn.

Shylock

      ’t Zou vriendlijk zijn. Ik doe die vriendlijkheid. —

      Ga mee naar den notaris, teeken daar

      Uw schuldbrief op uw naam; uit louter scherts,

      Opdat gij ziet, dat ik geen winst verlang,

      Als gij mij niet op den bepaalden dag,

      En daar of daar, die som of die, zooals

      Uw schuldbekentnis luiden zal, betaalt,

      Zij deze boete vastgesteld, dat ik

      Een zuiver pond mag snijden van uw vleesch,

      Uit welk deel van uw lichaam ik verkies.

Antonio

      Het zij zoo; op mijn woord; ik teeken ’t stuk,

      En zeg: ook bij een jood is vriendlijkheid.

Bassanio

      Neen, teeken zulk een borgtocht niet voor mij;

      Veel liever blijf ik nog in mijn ellend’.

Antonio

      Kom, vriend, geen angst; want ik betaal op tijd.

      In minder dan twee maanden, dus een maand

      Vóór ik ’t behoef, verwacht ik schepen binnen,

      In waarde tien-, ja, twintigmaal deez’ som.

Shylock

      O vader Abram! hoe de christnen toch,

      Omdat zij zelf hardvochtig zijn, van andren

      Hetzelfde denken! – ’k Bid u, zeg, zou mij,

      Als hij eens in gebreke bleef, het innen

      Der afgesproken boete voordeel zijn?

      Een pondje menschenvleesch, gesneden van

      Een man, is niet zoo goed, niet te verhandlen

      Als vleesch van rund of schaap. Ik zeide, ik wensch

      Zijn gunst, en bied mijn diensten. Neemt hij

      Die aan, zeer gaarne; weigert hij, ’t zij uit;

      Maar smaad mij niet, ik bid u, om mijn goedheid.

Antonio

      Shylock, ik ben bereid het stuk te teek’nen.

Shylock

      Gij ziet mij daadlijk weer, bij den notaris;

      Geef gij hem op, wat hij te stellen heeft,

      Met onze scherts er bij; ik zorg voor ’t geld

      En pak het in, en ’k moet ook naar mijn huis,

      Waarop een dienaar past, die niet te best

      Betrouwbaar is, maar spoedig ben ik bij u.

      (Shylock af.)

Antonio

      Zoo haast u, goede jood. – Zie, deez’ Hebreër

      Wordt waarlijk nog een christen; hij wordt goed.

Bassanio

      ’k Vertrouw geen goedheid van een boos gemoed.

Antonio

      Geen СКАЧАТЬ