Gösta Berling. Lagerlöf Selma
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Gösta Berling - Lagerlöf Selma страница 20

Название: Gösta Berling

Автор: Lagerlöf Selma

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ „Zij gaf mij voor een paar uur de eerste kus en haar vader heeft mij zijn zegen beloofd. Zij ligt en wacht, tot ik haar sneeuwwit bed kom deelen.” En Gösta hief de levenlooze op in zijn sterke armen.

      „Naar huis, naar Ekeby met haar!” riep hij uit. „Nu is ze de mijne! In de sneeuw heb ik haar gevonden, nu zal niemand mij haar afnemen. Wij zullen hen daarbinnen niet wakker maken. Wat zou zij daar achter die poort doen, waartegen zij de handen aan bloed sloeg!”

      Hij mocht doen wat hij wilde. Hij legde Marianne in de voorste slee en zette zich naast haar. Beerencreutz ging er achter op staan en greep de teugels.

      „Wrijf haar met sneeuw, Gösta,” raadde hij.

      De kou had haar verlamd, anders niet. Haar woest oproerig hart klopte nog. Zij was niet eens bewusteloos. Zij had alles gehoord en wist, dat de kavaliers haar gevonden hadden; maar zij kon zich niet bewegen. Ze lag stijf en onbewegelijk in de slee, terwijl Gösta Berling haar met sneeuw wreef en beurtelings schreide en haar kuste, en zij voelde een oneindig verlangen om slechts éen hand zóóveel te kunnen verroeren, dat ze zijn liefkoozingen beantwoorden kon.

      Zij herinnerde zich alles; ze lag daar wel stijf en machteloos, maar haar gedachten waren helderder dan ooit. Had zij Gösta Berling lief? Ja, dat deed ze! Was het maar een inval van dien avond? Neen, zij had hem al lang, al vele jaren liefgehad.

      Ze vergeleek zich zelf met hem en de andere menschen in Wermeland. Zij waren allen kinderen van het oogenblik. lederen opkomenden lust volgden ze. Zij leefden alleen het uiterlijke leven en hadden nooit de diepte hunner ziel gepeild. Maar zij was geworden zooals men wordt door veel onder menschen te verkeeren. Zij kon zich nooit geheel aan iets overgeven. Als zij liefhad – ja, wat ze ook deed – altijd stond de eene helft van haar Ik met een koelen spottenden glimlach toe te zien op wat de andre helft deed. Zij had verlangd naar een hartstocht, die over haar komen zou en haar meêslepen in woeste vaart. En nu was hij gekomen, de machtige. Toen zij Gösta Berling gekust had op het balkon, had zij voor het eerst zich zelf vergeten.

      En nu kwam de hartstocht op nieuw over haar. Haar hart sloeg zóó heftig, dat zij ’t hooren kon. Zou zij niet eindelijk haar ledematen weer meester worden? – Zij voelde een woeste blijdschap, omdat ze uit haar huis verstooten was. Nu wilde ze Gösta toebehooren, zonder eenige bedenkingen. Wat was ze toch dom geweest, toen ze jaren lang haar liefde bedwong. O heerlijk, heerlijk is ’t zich over te geven aan de liefde, haar te voelen branden in ’t hart. Maar zou ze dan nooit, nooit uit de kluisters van ijs bevrijd worden? Tot nu toe was ze van binnen koud en van buiten vol gloed geweest. Nu was ’t haar als droeg ze een ziel van vuur in een lichaam van ijs.

      Daar voelt Gösta twee armen zacht zich opheffen en om zijn hals leggen met een zwak, bijna onmerkbaar drukken.

      Hij kon ’t maar juist even voelen.

      En Marianne meende, dat zij haar gesmoorden hartstocht lucht gegeven had in een brandende omhelzing.

      Toen Beerencreutz dat zag, liet hij ’t paard over aan zich zelf op den bekenden weg. Hij hief zijn oogen op en staarde hardnekkig en onafgebroken naar ’t zevengesternte.

      VI.

      De oude voertuigen

      Vrienden, menschenkinderen! Wanneer het mocht zijn, dat ge dit zit of ligt te lezen in den nacht, zooals ik dit schrijf in stilte en duisternis, slaak dan geen zucht van verlichting bij de gedachte, dat de goede heeren van Ekeby ongestoord konden slapen, toen ze thuis gekomen waren met Marianne en haar een goed bed gegeven hadden in de beste logeerkamer bij de groote zaal.

      Ze gingen wel naar bed en sliepen in; maar het viel hen niet te beurt om rustig te slapen tot midden op den dag, zooals gij en ik zouden doen, als we tot vier uur opgebleven waren en de leden ons pijn deden van vermoeidheid.

      Want ge moet niet vergeten, dat de oude Majoorske door ’t land ging met den bedelstaf en dat het niet in haar aard lag, bij ’t uitvoeren van gewichtige plannen, rekening te houden met het gemak van vermoeide zondaars. En nu deed ze dat nog veel minder, omdat ze voornemens was dezen nacht de kavaliers van Ekeby te verdrijven.

      De tijd, toen zij in glans en heerlijkheid op Ekeby zat en vreugde om zich heen strooide over de wereld, zooals God sterren zaait over den ganschen hemel – die tijd was voorbij. En terwijl zij verlaten ronddwaalde, was de macht en eer van het groote goed aan de kavaliers overgelaten, die het verzorgden, zooals de wind de asch, zooals de lentezon de sneeuw.

      Nu en dan gebeurde het, dat de kavaliers in een lange slede reden met klinkende bellen. Wanneer zij dan de Majoorske ontmoetten, die als bedelaarster langs den weg ging, sloegen zij de oogen niet neer. De luidruchtige troep balde de vuisten tegen haar. Met een zwaai van de slee drongen ze haar in de sneeuwhoopen op zij van den weg en Majoor Fuchs, de beerenjager, spuwde altijd drie keer op den grond om het booze voorteeken van zulk een ontmoeting de kracht te ontnemen.

      Zij hadden geen medelijden met haar, ze beschouwden haar als een leelijke heks.

      Als haar een ongeluk getroffen had, zouden ze het zich niet meer hebben aangetrokken, dan wanneer ze op een avond een geweer hadden afgeschoten met koperen knoopen en dan toevallig een voorbijvliegende tooverheks geraakt hadden.

      De arme kavaliers meenden hun ziel te redden door de Majoorske te vervolgen.

      De menschen hebben elkaar vaak ’t gruwelijkst gepijnigd, als zij in angst waren voor de zaligheid hunner ziel.

      Als de kavaliers laat in den nacht van hun drinkgelag naar ’t venster gingen, om naar ’t weer te kijken, zagen ze vaak een donkere schaduw door den hof glijden en ze begrepen dan, dat de Majoorske naar haar geliefd tehuis kwam kijken. Maar dan daverde de kavaliersvleugel van het honend lachen der oude zondaars en spottende woorden klonken uit de open vensters in haar ooren.

      Voorwaar! Harteloosheid en hoogmoed namen hun intrek bij de arme avonturiers. Sintram had haat in hun harten gezaaid. Als de Majoorske in vrede op Ekeby was gebleven, kon hun ziel niet in grooter gevaar geweest zijn. Er vallen meer krijgers op de vlucht dan in den slag.

      De Majoorske was niet bijzonder boos op de kavaliers. Had zij er nog de macht voor gehad, dan had zij ze met een roede afgestraft als ondeugende jongens en hen dan weer in genade aangenomen. Maar ze was bekommerd voor haar geliefd tehuis, dat aan de kavaliers was overgelaten en door hen verzorgd werd zooals de wolf het schaap verzorgt.

      Ach! hoevelen hebben dezelfde smart gedragen. Zij is niet de eenige, die haar dierbaar thuis heeft zien verwaarloozen, die gevoeld heeft wat het is als het ouderlijk huis ons aanziet als een gewond dier. Hoe menigeen voelt zich als ware hij een misdadiger, als hij de boomen met mos en de paden met gras ziet begroeien. Hij zou op de knieën kunnen vallen op die velden, vroeger golvend van graan en ze smeeken hem niet aan te klagen om de schande, die over hen kwam. Hij wendt zijn hoofd af voor den blik der arme oude paarden. Hij durft niet aan ’t hek blijven staan om ’t vee van de weiden te zien thuiskomen. Geen plek op aarde is zóó droevig om te zien als een vervallen thuis.

      Ach, ik smeek u, gij allen, die velden en weiden en tuinen met bloemen, die vreugde brengen, bezit of te verzorgen hebt – verzorg ze goed. Geef ze uw liefde, uw arbeid. Het is niet goed, als de natuur moet treuren over de menschen! Als ik er aan denk wat het trotsche Ekeby heeft moeten lijden, onder het bestuur der kavaliers, dan betreur ik het, dat de Majoorske haar doel niet bereikte, dat Ekeby hun niet afgenomen werd.

      Het was niet haar bedoeling zelf weer aan het bestuur te komen. Zij had maar één doel: haar huis te bevrijden van die dwazen, sprinkhanen, die roovers, die geen grassprietje overlieten.

      Terwijl ze bedelend door ’t land trok en van aalmoezen leefde, moest zij steeds aan haar moeder denken, en de gedachte, dat er nooit betere СКАЧАТЬ