komen de zingende Chooren u tegen!
Gaat, eens met Lazarus arm en ellendig!
rust… in alle eeuwen der eeuwen onendig!
Met zulkdanige gevoelens stonden wij op den 5den dag van Meie, 't jaar 1858, in 't herte van West-Vlanderen, binst den brandenden noenenstond, te Staden op het kerkhof. Het Kruis was voor eene laatste maal in het graf tot op de kiste gedaald en had daar driemaal een teeken van zaligheid geteekend.
Zoo teekende Moeder uw voorhoofd weleer en streelde met het Kruis uw oogskes toe, wanneer zij u, – hopende Moeder! – al bidden en zingen in slape had gezongen, in uwe aldereerste kindsheid, gij die nu ligt en slaapt in den schoot der aarde.
De holde klank van het stof dat de Priester, onder heilige woorden, op de kiste liet vallen, het schraven van de koorden die men er van onder haalde, verdween welhaast met den laatsten requiescat, met den laatsten kronkel wierooks, die stillekes uit de stervende kolen en tusschen de zilveren ketentjes wegkroop in de ijdele lucht… en verdween: alles viel stille als de dood zelve, alles scheen te wachten naar iemand om het woord van scheiden uit te spreken, 't geen eindelijk gedaan wierd in dezer voegen:
Mijne beminde en dierbare Leerlingen!
"Het is mijne plicht, alle dagen, onder Ulieden het woord te voeren; heden, dat wij niet meer in het stille schoolverblijf maar te zamen op de boorden staan van een graf, heden en zal ik nochtans aan deze mijne plicht niet te kort blijven, maar u hier mijne dagelijksche lessen voorenhouden. Doch! wat behoort het mij te spreken, toen alles rondom ons zoo eene klare tale voert, ja toen de doode stilte van dit Kerkhof zelfs tot in onze gebeenderen ziddert!.. Spreekt gij liever in mijne plaatse, o Engel des doods, op wiens erfgebied wij hier staande zijn; spreekt gij, en leert ons uwe zoo dikwijls herhaalde, dikwijls verstane en even zoo dikwijls vergetene lessen. Spreekt gij in zonderheid, afgestorven Broeder, spreekt gij, alderdeugdzaamste Jongeling, waarvan uwe oversten zeggen en getuigen "dat gij maar opgehouden en hebt kind te zijn om Engel te worden!" Spreekt, mijn dierbare Vriend, mijn leerling en mijn kind: spreekt en verhaalt ons hoe de Engel des doods aan u toch geenen zegepraal gewonnen en heeft, maar hoe gij, integendeel, op zijne vlerken gesteund, het Hemelrijk zijt binnengeklommen. Spreekt, vereeuwigde ziele, en verhaalt ons met welke vreugd de Gever van alle goed uwe minzame deugden beloond heeft; met welk een kleed van Hemelschen glans uw onaangeraakte zuiverheid, met welke kroone van eere uwen wonderbaar grooten ootmoed, met welke liefde uwe liefde en uwen eerbied voor uwe Ouders en Meesters, en eindelijk, welke prijs u betaald is geworden voor dien zucht, die wondere en zeldzame gifte des Heeren, die u van kindsbeen af verlangen deed naar het kleed en de kroone, naar de zoetheid en de bitterheden van het heilig Priesterdom. Spreekt, o onze dierbare Vriend, spreekt en vertroost uwe Ouders, aangezien geen een van ons ze troosten kan! Troost dien Vader, die zijn eigen lijden verborg, om het uwe niet te vermeerderen; die God zijn leven ten besten gaf, wilde Hij het uwe daarom sparen; spreekt en zegt dat gij welhaast misschien, als Engel des Heeren, bij zijn bedde zult staan, hem in zijnen doodstrijd hulpe biên en zijne ziele ten Hemel voeren. Spreekt en troost de vrouwe die u gewonnen, geboren, gezogen en gekweekt heeft voor den Heere; troost uwe Moeder, die er bij dage altijd zoo blij uitzag, uit vreeze van u te bedroeven; die, vlijtig, met één hand de drinkschale ontving van haar lijdende Kind en met de andere eenen stoel bijschoof voor den bezoekenden Priester, maar die bij nachte, allééne en verborgen, vóór haar Kruisbeeld, daar den lang weêrhouden stroom van tranen liet gaan, en heur gebroken herte ontlastte. "Moeder," zoo zegt haar, "gij vroegt aan God eenen Priester, de Heere heeft u verhoord, Hij heeft u geenen Priester gegeven, maar eenen heilige, eenen Engel in den Hemel, die, zonder den last des Priesterdoms te moeten dragen, al de genuchten daarvan geniet, en dáár, in die oneindige Kerke des Alderhoogsten, aan den autaar van het Lam zelve, voor u staat te bidden.
Spreekt gij nu ook, mijn brekend herte, als 't is dat gij nog spreken kunt…
Maar neen, 't wordt tijd dat wij scheiden.
Afscheid nemen wij dan van u, onzen lieven broeder, met de laatste trane der vriendschap, met de laatste bede des Christenen, met den laatsten zegen des Priesters…
En gij, dierbare grond van Vlanderen, ons eigen Vaderland, gewijde aarde van het kerkhof des Heeren, aarde waarin de muren staan van Gods tempel en de voet van zijn Kruis, aarde waar het gebeente in rust van zoo vele onzer Voorvaderen, wier heilig stof misschien in deze handsvolle begrepen is, aarde die 'k omhelze als den grond waaruit ik gesproten ben en waarin ik zal terug keeren, gewijde aarde, valt, duizendmaal gezegend en besproeid met onze tranen, op dat heilig lijk, dat wij u toevertrouwen! Bewaart die reliquie, bewaart ze tot op den dag dat de Engel der verrijzenis hier zal komen kloppen, roepende: "Staat op gij allen die gestorven zijt!"
Weêr op zult gij dan staan, Eduard, onze vriend, in de glorierijke verrijzenis, met die strale in uwe ooge, die blonk vol simpele eenvoudigheid, met dien eigensten lach, spelende om uwen mond, die altijd loech van zielsgenoegen, loech van onnoozelheid,
loech van liefde, loech van vreugde,
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.
1
Z. Gesch. d. Vlaamsche Letterkunde van het jaar 1830 tot heden. Th. Coopman en L. Scharpé. Antwerpen 1899. 10e aflev.
2
Men raadplege daarover: Van de Schelde tot de Weichsel, J.A. Leopold en L. Leopold. 2 deelen, Groningen 1882.
3
Dichtoefeningen, Vera
1
Z.
2
Men raadplege daarover:
3
4
ibid. ibid. en
5
Dietsche Warande en Belfort, Febr. 1900, bladz. 110-111.
6
Die korte inleiding werd geschreven op verzoek van den Uitgever en ten gerieve van de studeerende jeugd onzer bisschoppelijke colleges.
7
Geplukt en bewaard ter nagedachtenis van zaliger Mijnheer Eduard van den Bussche, geboren te Staden, in West-Vlanderen, op den 10 Januarij 1840; student in poësis en lid der Congregatie van O. – L. – V. Onbevlekt Ontvangen in 't kleen Seminarie te Rousselaere, overlede СКАЧАТЬ