Kerkhofblommen. Gezelle Guido
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Kerkhofblommen - Gezelle Guido страница 4

Название: Kerkhofblommen

Автор: Gezelle Guido

Издательство: Public Domain

Жанр: Поэзия

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ hem, in alle eeuwigheden,

      't hemelsch licht geschonken zij!

      De profundis! zong de bede,

      De profundis! zuchtte 't huis,

      zuchtten al die knielden mede,

      met verstervend stem… geruisch.

      Na dat wij, met gewijden palm, wijwater over de kiste en over ons zelven gesprinkeld hadden, zagen wij, voor de letste maal op deze wereld, het aanzichte van onzen beminnelijken vriend. Wij verkenden hem nog, in het witte gewaad der onnoozelheid; ja wij verkenden u, Eduard, aan dit edel blanke voorhoofd, aan die ingezonkene oogen, die zoo diepe en zoo vaste lagen en schouwden in den Hemel! "In den Hemel" stond op uw wezen, klom in onze herten, en klonk, als een triomphelied, bij 't weêrom toeleggen van uwe schrijne.

      Ondertusschen hadden wij reeds verscheidene malen in de nevenkamer den klaren treurzang hooren weêrhelmen en de bitterste toonen des lijdens. "Eduard! mijn Eduardtje toch!" was al dat wij vatten konden, was iederen keer het slot van een lange reke zuchten, snikken en klagen; "Eduard Eduard, ha! mijn Eduardtje toch!.." Weenende vrouwen leidden ons binnen, schoven eene gordine weg, en… dáár lag de eerbiedweerdige Vader des huisgezins, het hoofd en de koning van de omliggende velden, de kloeke, de taaie landsman, met zijne zwemmende oogen in de onze om hulpe te zien; hulpe, die wij hem niet geven en kosten, want de hand des Heeren had hem geraakt.

      Zoo staat een eekenboom, verre en wijd beromd als de koning van het woud; stille en rustig steunt hij de wolken op zijnen stam en op zijne wijd omschaduwende kruine. Al met eenen keer straalt de bliksem des Alderhoogsten, hij valt omverregedonderd en ligt, met rookenden top, op de gebrokene takken van 't hout dat rondom hem groeit. Zoo lag die man daar, geveld en ontworteld, in al de kracht en de vroomheid zijner vijftig doorgewrochte jaren, rustende op de teere doch nuttelooze zorgen van zijne vrouwe en van zijne weenende kinderen.

      Menigen oest hebt gij zien bloeien, brave man; menigen meitak moest gij nog op uw volle schure steken, maar de Heere heeft de maneschijnen verkort, die gij nog tellen zult, terwijl gij ligt en zucht op het bedde des lijdens, onder eene zoo smertelijke plage! En, waarom zou ik hier, uit nieuwerwetsche kieschheid, mijne tale geweld aandoen en u bij uwen naam niet noemen, schrikkelijke kanker, bliksemstrale des Alderhoogsten, gruwbare doch heilige smerte, sedert dat het bloed van den lijdenden God alle menschelijke smerte geheiligd en gezalfd heeft? Waaromme en zou ik u niet noemen, Dienstengel des Heeren, uitvoerder van Zijnen altijd aanbiddelijken wille, u, door wiens handen God zoo menigen zucht van liefde, zoo menig woord van verduldigheid, zoo menigen wensch naar den Hemel, zoo menige offrande van zijn eigen zelven ontvangen heeft, gelijk al zoo menige blommen, geplukt in het herte van den lijdenden Christene?

      Ja, hij draagt liefde tot God, hij die Hem kan gebenediden, wiens geesel hij herden moet; hij die kan de hand zoenen die hem heeft geslegen!

      Dat kon hij, die goede smertlijdende vader, en daar kon hij meer als gij kunt, hedendaagsche nieuwopgebrachte jeugd, die, noch in de overdaad uwer schuldige vermaken, noch in de overmacht van de straffende pijnen die op u loskomen, uw zelven meester en zijt; maar die, oftewel het leven, de gave Gods, onder de voeten stampt, of waar 't een ondier, oftewel lastig uwe vroeg versletene dagen sleept, gij en weet noch en roekt niet waar naar toe!

      Wij troostten den armen man, of beter hij troostte zijn eigen zelven in den Heere. "Heere," zeide hij, "'k had hem van U ontvangen, ik zag hem zoo geerne, en Gij hebt hem van mij weêr aanveerd; het was toch zulk een braaf kind!.. Eduard, Vader gaat allichte achterkomen; bidt voor mij in den Hemel!.. Ha!.. 't zijn toch al Gods werken, wij moetender Hem vooren dank wijten, en ons aan Zijnen wille gedragen. Ah… wat dingen moet het zijn voor die geenen God en hebben!.."

      De bare stond voor de deure, en alles was allengskens in gereedheid gekomen, om te vertrekken: met ontdekten hoofde ontvongen wij de kiste, en schudden er godvruchtig de plooien rondom van den maagdenpelder.

      Even als men eenen strijder uit het slagveld draagt, gewonden in 't vaandel, waaronder en waarvooren hij gevallen is, zoo droegen wij onzen vriend, uit het strijdperk dezer wereld, onder "'t blauwe kruis in het blanke veld" des vaandels van Maria, en onder de zilveren zegekroone des Maagdendoms. Drie kleene jongens, bleuzende van gezondheid, en die al lange te wachten stonden, kwamen toegeloopen als ze zagen dat het schoon gepintte kruis uit den huize te voorschijn kwam! Ach, zij keken zoo drukkelijk in de roodgeweende oogen der zwijgende zuster, die hunne handtjes verborg onder den witten doek, waarin zij 't kruiske dragen moesten; en, weenden hun oogskes omdat ze zagen weenen en treurig zijn, zeker danste hun hertje van blijdschap, om het schoon schoon kruis! Lange nog zullen ze 't, met hunne kleene makkers, bewonderen, al spelen en al blomkes trekken op het kerkhof; zij zullen 't malkaar toogen en wijzen met den vinger, zonder het te durven genaken of de aarde stooren waarover 't zal geplant staan.

      Elk ende een had nu zijne plaatse gevonden in de eenvoudige landsprocessie, die ging aanvang nemen. Noch en waren die kruisen van gevlochten strooi vergeten gebleven, die, aan de hoeken van de straten geleid, als eenzame bedelaars den voorbijgaanden Christene eenen "Weest-gegroet" voor aalmoese vragen. Het lijk wierd opgeheven en met de voeten kerkwaards gekeerd. Moeder kwam te voorschijn, met de overige familie, om ons te volgen; en Vader zelve, den oogenblik dat het op scheiden aankwam, stond op, vestte zijne oogen staal op de kiste, wenschte zijn kind, en ons te zamen, den alderdroevigsten "God beware u!" en traagzaam gingen wij van 't hof, onder de geleide van 't bloeiende, blinkende Kruis.

      Dood was de stam van dat Kruise, en de winden

      voerden – waar wete ik? – het speelzieke loof!

      Nooit en zou 't blommen noch blâren meer vinden,

      nooit… als in d'handen van 't Christen Geloof.

      Dood was het hout, maar het hout moest herleven:

      dood was zijn blad, maar de Christene Maagd

      had het een blad en een blomme gegeven,

      schoonder en beter als 't levende draagt:

      blom van Geloof, dat de ziel niet kan sterven,

      blomme van Hope op een zalig Hierna;

      blomme van Liefde, die alles kan derven,

      laat g'haar het Kruis, want het Kruis is gena!

      Kruis, waar een God heeft zijn bloed op vergoten;

      kruis, dat den Satan hebt nedergeveld;

      kruis, dat de poorten der helle gesloten,

      kruis, dat den Hemel hebt opengesteld;

      kruis, te vergeefs door de wereld bevochten,

      treedt, als banniere, de lijkvaart in top:

      kruis met de Christene blommen bevlochten,

      treedt als banniere, wij volgen U op!

      Is 't door de Helle, – de Helle zal zwichten;

      is 't door het sterven, – het sterven is niet,

      niet als het uitgaan der slapende lichten,

      als weêr de zonne in de renbane schiet;

      is 't door die zee van kleenhertige slaven,

      die maar het Kruis aan 't gewicht ervan kent;

      is 't door de zee van de wereld, de haven

      staat en verwacht ons, met 't Kruise eromtrent:

      is 't door de blijdschap of is 't door het lijden,

      valt er te worstelen, valt er te strijden,

      hem zal de borstweer, het Kruise, bevrijden

      tegen 't geweld en het storremgebons:

      hem, die voor 't Kruise, en met 't Kruise, kan sterven,

      hem die, om 't Kruis noch den zege te derven,

      terdt op de dood en, bij duizende werven,

      gallemt: Hosannah! de zege is aan ons!

      Zoo СКАЧАТЬ