Kerkhofblommen. Gezelle Guido
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Kerkhofblommen - Gezelle Guido страница 6

Название: Kerkhofblommen

Автор: Gezelle Guido

Издательство: Public Domain

Жанр: Поэзия

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ style="font-size:15px;">      Van het blad daar de wind meê speelt, van de blomme die uitkomt en vertorden ligt.

      Van den draad, dien de wever afsnijdt, van de wegvliegende schaduwe des levens.

      Van de menigvuldige zonden der jonkheid, van de genezinge des vleeschs.

      Van den half afgebroken levenswandel…

      en van de opene deure des grafs, waaruit Job eindelijk alleene bleef klagen: Miseremini! hebt medelijden met mij, gij die mijne vrienden zijt, want de hand des Heeren heeft mij geraakt!

      Ja, maar de slotsomme van de groote klachte bleef nog ongeklaagd en het schrikbare woord verviel nu op de heilige Kerke zelve. Een driemaal gekroonde, driemaal gescepterde Priester verscheen, en, staande in het midden der Vaderen, die van vóór Hem wegschoven, zoo verkondigde Paus Innocentius, op de trompetten der Cherubim die uit den orgel daverden, die trompette die eens alle vleesch verschrikken moet. Dies iræ klonk het,

      Kwade dagen, die al de dagen

      eens lijk asschen weg zult vagen,

      zoo 't Sibille en David zagen!

      Welk een gruwel 'n zal 't niet wezen,

      als de Rechter, opgerezen,

      't goê zal uit het kwade lezen!

      Wondere trompetrumoeren

      zullen al de graven roeren,

      al die dood zijn throonwaards voeren.

      Stom zal staan de Dood en 't Leven,

      als de dooden antwoord geven,

      staan, en voor den Rechter beven.

      't Zal een boek te voorschijn komen

      waarin 't al staat opgenomen

      dat het oordeel Gods moet schromen,

      als de Rechter, neêrgezeten,

      al 't verdoken kwaad zal weten,

      straffen ende niets vergeten.

      Wie zal dan toch mijn verweer zijn,

      wat mijn voorsprake of begeer zijn,

      als de goeden zelf verveerd zijn?

      Koning, schrikbaar en grootmachtig,

      bron van goedheid, nederslachtig

      bid ik U, weest mij indachtig!

      Jesu, wilt toch wel gedenken:

      als gij mij kwaamt 't leven schenken,

      was 't om me op dien dag te krenken?

      Jesu, moê van zoeken naar mij

      hebt Ge 't Kruis geleên, en daar mij

      eens zoo dier gekocht: ach spaart mij!

      schoon 't Uw recht zij van te wreken,

      wilt mij vrij van zonden spreken

      eer die dag komt aan te breken!

      'k Zuchtte als een ter dood verwezen,

      maar mijn schaamrood schuldig wezen

      hoopt op Uw bermhertig wezen;

      Wierd Maria 't eeuwig leven,

      wierd den moordnaar hoop gegeven,

      hopen durve ik ook, en beven.

      Heere, onweerdig is mijn bede;

      doch, laat me, uit goedjonstigheden,

      vrij van 't vier der eeuwigheden!

      Laat mij bij uw schaapkes weiden,

      wilt mij van de bokken scheiden

      en ter rechter hand geleiden.

      Moet gij dan vermalediden

      en het eeuwig vier doen lijden

      roept tot mij: "Gebenediden!"

      Want ik kome al jammerklagen,

      't herte als asschen rouw geslagen,

      hulpe in mijnen doodstrijd vragen.

      Dag van weedom en van boeten,

      als gij zult verrijzen moeten

      en gerecht zijn om uw' zonden,

      mensch, God spare u in die stonden!

      Zoet Heere Jesu mijn,

      laat ze in ruste en vrede zijn,

      in alle eeuwen!

      Amen.

      Mysterie!.. de wolkende wierook, die langzaam uit het gloeiend herte des zilvers omhooge steeg, en van daar onzichtbaar nederviel in eenen regen van smeltende balsemgeuren, die de Kerke doorwasemde en die bleef hangen aan onze kleederen, even als het klimmende en 't wederom neêrdalende gebed des aanhoorden rechtveerdigen!

      Mysterie!.. van schitterend Geloove, Hemelwaards ziende Hope en brandende Charitas, die fakkels die rond de tombe flikkerden, in een aangenaam vertoog.

      Mysterie!.. die mindere lichten, die ons den priester te gemoet leidden, toen hij van den hoogen autaar kwam en met de godvruchtige menigte gemeenschap hield, in 't offeren van het onbloedige slachtoffer!

      Mysterie!.. 't omhelzen van de goudene patene, den slachtbank en den offerschotel van het heilige Lam des Heeren! Wel zijt gij weerd omhelsd te worden, koninklijk metaal, dat, gewend van overal elders te gebieden en meester te zijn, hier dienstbaar ligt onder de voeten des Heeren Jesu, en op den autaar des Alderhoogweerdigsten, onschuldig zelve, de ontelbare schulden helpt uitboeten, die, om u, met u en door u, gepleegd zijn!

      Mysterie!.. het driemaal hellemende gerinkel, dat het licht verstrooide volk indachtig maakt hoe diepe de bevende Priester alrêe getreden is in het Heiligste der Heiligdommen!

      Mysterie!.. als, bij 't nederkomen des Heeren, alles zweeg en roerloos bleef; onze hoofden in onze handen vielen, lekende van tranen, en driemaal in de hoogte, het koper door de vervaarlijke stilte daverde, zidderde, en bleef beven, tot in de steenen van den tempel, tot in de graven beneên den marbelen vloer!

      Mysterie!.. gezegende en troostelijke stemme der klokke, die, willekom en onder wege half weggesmolten, als een Engel van vertroostinge, zachtjes de lucht liept stooren in de kamer en rondom de sponde van den lijdenden Vader, hem verkondigende dat Jesus andermaal, onbloedig, voor Eduard zijn kind, geleden had en gestorven was! Ja, de peerlen van leed en smerte ontschoten misschien wel den braven man zijne oogen, op het afgeluisterde kloppen der Elevatieklokke, maar even zoo dapper slierden en vielen de versletene Paternosterbeiers door zijne biddende vingers, onder het denken aan Hem die aan 't kruis stierf, aan Haar die eronder stond en leven kon: aan Hem en aan Haar die nu, boven alle smerte, in den hoogen Hemel heerschen.

      Och! hoe troostelijk is het, na die heilige Mysteriën godvruchtig bewonderd te hebben, en zijn herte gelaafd in 't gebed, omhangen nog met de zoete wierookreuken, hand en hand te staan en reisveerdig ten gravewaard, met eenen afgestorven Broeder! Hoe troostelijk de stemme te hooren onzer eerbiedweerdige Moeder, die heur kind den letsten zegen geeft! Hoe troostelijk, als de orgelklanken dreunen, de klokken tribbelen, de kerkdeuren opengaan, het Kruis voorenop treedt, de wind in de vane slaat, het lijk ommekeert, omhooge rijst en voortgaat, onder het luidruchtige vaarwel der heilige Kerke, dat gelijkt aan het reisteeken van eenen triomphetocht!

      In Paradisum! De herten beven in de boezems, de wangen slaan bleek en krimpen weg, tranen verduisteren 't gezichte, de kniën wankelen onder den last des lichaams. In Paradisum! Men weent, men weet niet waarover noch waarvan; men weent, men is blijde, men is getroost, men is trotsch van te weenen; men spreekt noch men hoort geen spreken meer, men peist noch men weet СКАЧАТЬ