De vrouw in de hedendaagsche maatschappij. Herman Bavinck
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De vrouw in de hedendaagsche maatschappij - Herman Bavinck страница 11

СКАЧАТЬ de tweede lezing op 25 Sept. 1917 werden de wijzigingen in het 2e, 3e en 4e hoofdstuk der Grondwet aangenomen met 71 tegen twee, die in Art. 192 met algemeene (75), en die in de Additioneele Artikelen met 74 tegen ééne stem.

7

Evenmin als De Standaard met dit advies de artikelen weersprak, die daarin vroeger verschenen en ook afzonderlijk werden uitgegeven (De eerepositie der vrouw door Dr. A. Kuyper, Kampen J. H. Kok 1914), evenmin is er strijd tusschen de rede, welke Schrijver dezes in de Eerste Kamer over het vrouwenkiesrecht hield, en de artikelen: Het vrouwenkiesrecht voor Gods Woord, en: De moeder uitgeschakeld, die in De Standaard van 19, 21, 23 en van 27, 29 Juni 1917 werden opgenomen. Men kan met al deze artikelen van harte instemmen, en toch redenen hebben, om, evenals De Standaard zelf, een voorstel inzake vrouwenkiesrecht te steunen; hoogstens is er dan alleen verschil over den aard en het gewicht der motieven, die tot het verleenen van dien steun bewegen. In denzelfden geest merkte ook Dr. H. H. K. in de Heraut van 27 Mei 1917 terecht op, dat uit het door Schrijver dezes gehouden betoog hoegenaamd niet mocht worden afgeleid, dat Gods Woord de emancipatiezucht van het feminisme en de volkomen gelijkstelling van man en vrouw verdedigen zou; trouwens, het tegendeel werd ook door mij kort, maar duidelijk uitgesproken.

Omgekeerd is het niet zonder beteekenis, dat ook organen der Antirevolutionaire pers, zooals bijv. De Stichtsche Courant, uitdrukkelijk erkenden, dat het politieke stemrecht der vrouw niet door de Schrift verboden wordt. En Prof. Bouwman schreef in De Bazuin van 1 Juni 1917, dat hij met het betoog van Dr. Bavinck in de Kamer zich uitnemend vereenigen kon; de Schrift verbiedt niet, aan de vrouwen het stemrecht te geven.

8

Zoo liet de Heer Cort van der Linden zich ook reeds uit met betrekking tot het kiesrecht in het algemeen, in zijn Richting en Beleid der liberale partij. Groningen 1886 bl. 65.

9

Zie mijn: Het Christelijk Huisgezin. Tweede herziene druk. Kampen, J. H. Kok 1912, bl. 29 v. Stuart Mill, De slavernij der vrouw, naar de 4de Eng. uitgave bewerkt door M. Elizabeth Noest, Amsterdam, van Looy 1898 bl. 470, zegt dan ook terecht, dat de wetten dikwerf slechter zijn, dan de menschen, die ze uitvoeren, en door gezindheid en belangen worden verzacht.

10

Volgens het Handelsblad van 22 Aug. 1917 riep Mej. F. S. Schippers, hoofd van de Kartinischool te Semarang in een open brief in de Javabode de hulp in van Mevrouw Van Limburg Stirum, echtgenoote van den gouverneur generaal, om al haar invloed aan te wenden, dat er binnen afzienbaren tijd een einde komen mocht aan het uithuwelijken van Javaansche kinderen reeds op 12 tot 14 jarigen leeftijd, waaraan ook de kinderen der Kartinischolen niet ontkomen. Dit moge nu geen regel zijn, zooals van inlandsche zijde werd opgemerkt (Handelsblad 9 Oct. 1917 Ocht.), ook als uitzondering is het al erg genoeg.

11

Verg. mijn Christelijk Huisgezin bl. 27 v. Rösler, Die Frauenfrage2, Freiburg B. 1907 bl. 144 v. en de daar bl. 178 opgegeven litteratuur; over de Grieksche en Romeinsche vrouw ook Mej. Dr. Gerlings, De vrouw in het oud-Christ. gemeenteleven, Amsterdam Kruyt 1913 bl. 9–42.

12

Verg. het aan Thales toegeschreven gezegde, dat hij het noodlot dankbaar was, dat hij ten eerste als mensch en niet als dier geboren was, ten tweede als man en niet als vrouw, ten derde als Helleen en niet als barbaar, Zahn, Der Brief des Ap. Paulus an die Galater2, Leipzig 1907 bl. 187. Het Jodendom heeft zich, behalve in zijne eigen nakomelingen, ook zijwaarts in het Mohammedanisme voortgezet, dat o.a. ook de polygamie en de lichtvaardige echtscheiding bestendigde, en door de minachting der vrouw aan de beschaving groot nadeel toebracht. Nog pas, in de Augustus-aflevering van het Koloniaal Tijdschrift 1917 schreef de Heer H. T. Damste, dat de vrouwen in een Mohammedaansch land aan de Heidenen zijn overgeleverd en aan allerlei willekeur blootstaan. Verg. ook Rösler, Die Frauenfrage, Freiburg i. B. 1907 bl. 190 v.

13

Tot recht verstand van 1 Cor. 11: 7–12 merke men op, dat 1º de man wel het beeld en de heerlijkheid Gods heet, maar de vrouw niet het beeld, doch alleen de heerlijkheid des mans. Want ook de vrouw is niet eerst middellijk door den man, doch rechtstreeks beeld Gods; dat 2º de man daarin boven de vrouw verheven is, dat hij de heerlijkheid Gods is, d. w. z. in het huwelijk en gezin de heerschappij draagt, stand en rang bepaalt, en de vrouw daaraan slechts door het huwelijk deel krijgt; en dat 3º deze verhouding toch weer niet eenzijdig is op te vatten, alsof alles van de zijde van den man komt en op de vrouw overgaat, maar in het Christelijk huwelijk, in den Heere, is noch vrouw zonder man, noch man zonder vrouw. En dit komt weer met de natuurorde overeen, want bij de schepping ontstond wel de vrouw uit den man, maar daarna wordt de man toch door de vrouw ter wereld gebracht; en dat alles is zoo door God bepaald. Hieraan zij nog toegevoegd, dat de tweede hier gemaakte opmerking ook verklaart, waarom wij God niet anders dan mannelijk kunnen denken. Wel worden Hem in de Schrift ook vrouwelijke eigenschappen toegekend, Jes. 49: 15, 66: 13, maar wijl God altijd de Eerste is, de Onafhankelijke, de Schepper en Regeerder van alle dingen, komt zijn beeld en gelijkenis vergelijkenderwijs beter in den man, dan in de vrouw aan het licht. Mausbach, Die Stellung der Frau im Menschheitsleben, M. Gladbach 1906 bl. 116. Rösler, Die Frauenfrage bl. 232 v.

14

Harnack, Mission und Ausbreitung des Christ. in den ersten drei Jahrh.2, Leipzig 1906. E. von der Goltz, Der Dienst der Frau in der Christl. Kirche 1905, Zscharnack, Der Dienst der Frau in den ersten Jahrhunderten der Christl. Kirche, Göttingen 1902, die vóór de inhoudsopgave ook litteratuur noemt. Achelis in PRE3 IV 616. Rösler, Die Frauenfrage 1907, bl. 239 v. Lydia Stöcker, Die Frau in der alten Kirche, Tübingen 1907, Gerlings, De vrouw in het oud-Christ. gemeenteleven, Amsterdam, 1913. Harrenstein, Het arbeidsterrein der Kerk in de groote steden, Kampen J. H. Kok 1913 Bijlage J.

15

Mausbach, Die Stellung der Frau im Menschheitsleben. M. Gladbach. 1906 bl. 58.

16

Verg. De Katholiek, Dec. 1903 bl. 463, en Aug. Sept. 1917 bl. 84. De vraag, of de vrouw een mensch verdiende te heeten, werd ook later nog wel in scherts gesteld. In 1595 verscheen daarover te Wittenberg eene disputatie, welke bestreden werd door Dr. Andreas Schoppe in zijne Corona dignitatis muliebris 1596 en later ook door Dr. S. Gedicke te Maagdenburg in eene Defensie sexus muliebris, Hagae Comitum 1638. Verg. de Moor, Comment. in Marckii Comp. II 982. En in 1779 verscheen hier te lande nog een pamflet getiteld: Bewijs dat vrouwen geen menschen zijn.

17

In het tractaat van Thomas over de regeering der vorsten komt de uitdrukking voor: Hoc facit meretrix in mundo quod sentina in mari vel cloaca in palatio; maar ze staat in een gedeelte, dat niet meer door Thomas zelf geschreven werd.

18

Thomas, Summa Theol. I 92 art. 1.

19

Thomas a Kempis, Over de navolging van Christus I 8.

20

Art. in PRE3 VIII 30–36. Verg. verder Bücher, Die Frauenfrage im Mittelalter, Tübingen 1882. Grupp, Kulturgeschichte des Mittelalters I Stuttgart 1894. H. Finke, Die Frau im Mittelalter, Kempten 1913. Mausbach, Altchristl. und moderne Gedanken über Frauenberuf. M. Gladbach 1905. Rösler, Die Frauenfrage2 Freiburg Herder 1907.

21

Verg. bijv. de Moor, Comm. in Marckii Comp. II 982 v. III 46.

22

Wittewrongel, Christelijke Huyshoudinghe I 108. v. Lobstein, Die Ethik Calvins, Strassburg 1877 bl. 99. De voorstelling van Busken Huet, Het Land van Rembrand II 3 bl. 11 v. is echter zeer eenzijdig.

23

De Hollandsche Spectator merkte daarom reeds op, dat „zulks was in een tijd, dat de vrouw volstrekt aan haar gemaal als haar koning en wetgever onderworpen was”, aangehaald door Mej. Dr. S. I. von Wolzogen Kühr, De Nederl. vrouw in de eerste helft der 18e eeuw. Leiden, Brill 1912 bl. 102.

24

T. a. p. bl. 116, 117.

25

Zoo ook Bilderdijk, verg. mijn Bilderdijk als Denker en Dichter, Kampen J. H. Kok 1906 bl. 174 v.

26

Handelsblad 23 Nov. 1904.

27

Lily Braun, Die Frauenfrage, Leipzig Hirzel 1901 bl. 76–90. Hoe Condorcet over het vrouwenkiesrecht dacht, wordt medegedeeld in: Studiemateriaal voor Vrouwenkiesrecht. СКАЧАТЬ