Название: De Geest van China
Автор: Borel Henri Jean François
Издательство: Public Domain
Жанр: Зарубежная классика
isbn:
isbn:
Al ware het alléén reeds om de twee door hem, honderden jaren vóór zijn grooten mede-Leeraar der menschheid, Jezus Christus uitgesproken gulden woorden:
„Alle menschen binnen de vier zeeën zijn broeders”
en
„Wat gij niet wilt dat aan U zelven gedaan wordt, doe dat aan anderen niet”
zou hij reeds den titel verdiend hebben, die boven den inbouw van den tempel van Confucius in Peking staat:
„Wan Shi Sh’ Piao”
(„Het Voorbeeld der Meesters van Tienduizend Eeuwen”)
en die de groote, literaire keizer Khang Hsi, de keizerlijke literator-filosoof, met eigen penseel heeft neergeschreven.
De geest van Confucius heeft geleefd, en leeft nog altijd, in het penseel van iederen Chineeschen literator, en in de geheele, hooge Literatuur van China is het die geest geweest, die de Schoonheid er in deed stralen.
Het eerste werk van de voornaamste literaire revolutionnairen van 1911–1912 was, om over het geheele land redevoeringen en voordrachten te houden, om de leer van Confucius duidelijk te maken, zooals is voorgeschreven in een der heilige Vier Boeken, de „Ta Hioh”, de Groote Leering. Mijn vriend Dr. Lim Boon King zond mij, in ’t begin van 1912, eene kleine serie Confucianistische teksten, door hem opgesteld, die het onderwerp zouden vormen zijner „yen shwoh” (voordrachten, ten doel hebbend, de nieuwe maatschappij op den grondslag van Confucius’ leer op te trekken.)
Ik begin daarom de filosofie van China, waarin China’s Geest leeft, te behandelen met de leer van China’s populairste Wijze K’hoeng Foe Tsz’. Gelatinizeerd is deze naam Kh’oeng Foe Tsz’, die beteekent den Meester Kh’oeng, Confucius geworden.
Confucius werd, volgens geloofwaardige commentators, geboren in ’t jaar 552 v. C., doch door China’s grooten historieschrijver Sz’ Ma Ch’ien is abusievelijk het jaar 551 v. C. opgegeven.
Om een denkbeeld te hebben van den tijd, waarin Confucius leefde, moeten wij ons het China in die periode vooral niet denken als het China van de laatste eeuwen. Het was een geheel ander China, waarin alles, tot haardracht en kleeding toe, anders was dan nu.
De Chineesche geschiedenis verliest zich in de verre Oudheid. De precieze datum van het begin dier geschiedenis is onbekend, maar het is zeker, dat China als eene natie reeds 6000 jaar bestaat. De eerste legendaire keizer, Pao Hsi of Fu Hsi, leefde 2402 jaar vóór de geboorte van Confucius, alzoo omstreeks 2953–2839 v. C. Het was gedurende de z.g. Chow-dynastie (1022–255 v. C.) dat de Chineesche oude beschaving tot haar volle ontwikkeling kwam. Confucianisme, de nieuwe godsdienst of juister misschien: de nieuwe filosofie van Confucius, was daarom niet de godsdienst van een primitief volk, maar van een volk met hooge, door eeuwen heen ontwikkelde beschaving.
Tijdens Confucius’ leven was de Chow-dynastie al aan het vervallen, de keizers waren practisch al zonder werkelijke macht, en China leefde in een verval-tijdperk van feudalisme. Iedere feudale staat was eigenlijk een onafhankelijke natie, iedere vorst van zulk een natie vocht om de oppermacht en de macht van die feudale vorsten was eigenlijk grooter dan die van een keizer. Gedurende Confucius’ tijd was de macht van die vorsten alweer gaandeweg in de handen van eenige adellijke families gevallen en heerschte er een soort oligarchie. Wanorde was door de regeerende klasse over het geheele rijk gebracht, terwijl het volk, niet genoeg ontwikkeld om voor zich zelf te zorgen, geheel verwaarloosd werd. Toch bestond er een midden-klasse, die zich zelf had opgevoed, en ontwikkeld genoeg was voor nieuwe ideeën. Die midden-klasse was het product van een reeds eeuwenoude beschaving. En, ondanks die oligarchie, en die verwarring had iedereen vrijheid van beweging en van spreken, zooals Dr. Chen Huan Cheng terecht opmerkt.
In 522 werd Confucius geboren in den staat Loe, den staat van den hertog van Chow, ongeveer in ’t tegenwoordige Shantung. Loe was het centrum der toenmalige Chineesche beschaving. In militaire kracht was het de mindere van de oudere staten, maar in kunst, literatuur, filosofie en moraliteit de meerdere. Confucius’ vader was een hoog ambtenaar, zooiets als bij ons in een groote residentiestad een burgemeester. Confucius’ familienaam was K’oeng, zijn persoonlijke naam Ch’iu, en zijn puberteits-naam Chung Ni (een Chinees krijgt bij zijn puberteit een nieuwen naam). Later werd hij meestal met den eerenaam Meester, Leeraar aangeduid, in ’t Chineesch Foe Tsz’, dus Kh’oeng de Meester, d.i. Kh’oeng Foe Tsz’.
Ik zal in dit hoofdstuk niet te lang over het leven van Confucius uitweiden, méér over zijn werken. Bijzonderheden over zijn leven kan men o.a. vinden in mijn 15 jaar geleden bij van Kampen uitgegeven werk: De Chineesche Filosofie, toegelicht voor niet-sinologen. Deel I Confucius, waarnaar ik hierbij verwijs.
Ik volsta hier dus met te zeggen, dat hij, diep getroffen door de verwarring en ontaarding, die in zijn tijd in China heerschten, zijn leven lang werkte en streed, om door rede en wijsheid de regeering en het volk te hervormen. Op 52-jarigen leeftijd, na allerlei teleurstellingen en wederwaardigheden, werd hij magistraat van de stad Chung Tu in den staat Loe. Zijn administratie en rechtspraak waren zóó rechtvaardig, dat de vorsten der naburige staten haar als model namen. Toen hij 53 jaar was werd hij benoemd tot Minister van Binnenlandsche Zaken, en later van Justitie, en toen hij 56 was, tot Eersten Minister. Zijn moreele invloed werd zóó groot, en de door hem aangebrachte hervormingen zóó verreikend, dat de naburige staten jaloersch werden, en vreesden dat de staat Loe hen allen zou overvleugelen. De vorst van den naburigen staat Ch’i zond toen, echt Oostersch, tachtig van de mooiste meisjes, die maar te vinden waren, met een geschenk van 120 prachtige paarden naar hertog Ting van den staat Loe, om deze van de wijs te brengen en van Confucius te vervreemden.
De wijsheid moest toen wijken voor de schoonheid, de hertog en zijn hof dachten om niets meer dan om de mooie vrouwen, het volk, dat onder Confucius’ regeering zoo sterk en trouw en kuisch was geworden, begon door dit voorbeeld te ontaarden, en Confucius kon niets anders doen dan den staat verlaten, waar de zinnelijke schoonheid de wijsheid verdrongen had.
Van toen af werd zijn leven, als dat van Dante, één zwerftocht buiten zijn vaderland. Hij zwierf door al de feudale staten van China, waar hij overal zijn diensten aanbood tot hervorming van regeering en volk, nù eens tijdelijk aangenomen, en later weer afgewezen, voortdurend uitgestooten, en zelfs nu en dan gevangen genomen. Zijn vele reizen waren echter óók eenigszins in den geest van zendingswerk. Overal verspreidde hij zijn leer, kreeg discipelen, en stichtte scholen van zijn levensleer. Op het laatst had hij wel drieduizend discipelen. Na veertien jaar verguisd in den vreemde te hebben gezworven, werd hij door zijn geboorte-staat Loe teruggeroepen, maar kreeg daar toch geen ambt meer. Hij was toen 69 jaar. Confucius was, als zoo vele groote mannen, niet bestemd om zijn eigen onmiddellijke tijden te dienen, maar om de eeuwen van de toekomst te beïnvloeden.
Al vroeger, toen hij 48 jaar was, had hij de oude heilige geschriften van China, overgeleverd door eeuwenlange beschaving, verzameld, herzien en toegelicht.
Ik moet hier zeggen, dat China in Confucius’ tijd heilige boeken bezat, die werden geacht, door hoogere geestelijke machten geïnspireerd te zijn, evenals gedacht wordt van onze Heilige Schrift. Deze geschriften werden genaamd King (in ’t Peking-Mandarijnsch: Ching.) Confucius wordt door de Chineezen geacht een door hoogere macht gezondene en aangewezene te zijn geweest, om goddelijke wijsheid te verkondigen en ook om die Heilige Geschriften, de King’s, te ordenen en te regelen, zoodat zij, in den door hem geordenden vorm, zouden bewaard blijven. De Chineesche geleerde Chen Huan Chang in СКАЧАТЬ