De Geest van China. Borel Henri Jean François
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Geest van China - Borel Henri Jean François страница 4

Название: De Geest van China

Автор: Borel Henri Jean François

Издательство: Public Domain

Жанр: Зарубежная классика

Серия:

isbn:

isbn:

СКАЧАТЬ style="font-size:15px;">      Voorbeeld van z.g. ideographische karakters:

      Ook in ’t Egyptisch, en in ’t Assyrisch komt het voor dat zekere klassen van woorden een teeken er vóór of na hebben dat het algemeen karakter er van aangeeft.

      Verder dan tot dit ideo-phonetische karakter is de Chineesche taal nooit gekomen. De sprong naar een alphabetische taal, die ten laatste zelfs de Japanners deden, is nooit gedaan. Dit ideo-phonetische was de laatste expansie, waarna de Chineesche taal onveranderlijk is stil blijven staan. En toch, zooals Prof. Max Müller er eens terecht van zeide: „iedere schaduw van gedachte die uitdrukking vindt in ’t hoog geacheveerde en schoon gebalanceerde systeem der Grieksche tijden en wijzen kan uitgedrukt worden, en is uitgedrukt, in die taal in haar kindschheid door woorden, die noch vóór- noch achterzetsels hebben, en geen einduitgangen om getal, naamval, tijd, wijze of persoon aan te duiden”.

      De syntaxis, zeide ik reeds, doet in de Chineesche taal alles.

      In den breede heeft zij vijf groote, primordiale grondregelen, waaruit alle andere kunnen worden afgeleid5:

      I. In den regel staat het onderwerp vóór het gezegde, het werkwoord of het voorzetsel vóór het voorwerp.

      II. Woorden, die wij door „en” of „of” coördineeren, staan naast elkaar, meest in vaste volgorde, het vroegere, gewichtigste of betere vóóraan.

      III. Het attribuut, zij het adjectief, genitief, bijwoord of telwoord, staat vooraan.

      IV. Is een ander zindeel als ’t grammatische onderwerp het onderwerp van den zin – psychologisch onderwerp – zoo treedt het uit het zinverband aan ’t begin van den zin. Tijd en plaatsopgaven nemen gewoonlijk deze plaats in.

      V. Voor de functies of betrekkingen van een woord is het onverschillig:

      a. Of een woord in ’t begin van een zin staat, dan wel of het wordt voorafgegaan door een absoluut staand zin-deel, een conjunctie, een bijwoord, of een tusschenwerpsel.

      b. Of het aan ’t eind aan een zin staat, of dat het wordt gevolgd door een slotpartikel, een conjunctie, een bijwoord of een tusschenwerpsel.

      VI. Voor de plaatsing der zin-deelen is het in den regel onverschillig:

      a. Of deze uit een enkel woord dan wel uit meerdere woorden bestaan.

      b. Of de zin een mededeelende, vragende, uitroepende, bevelende enz., en of hij een enkelvoudige dan wel een deel van een samengestelden zin is.

      Ofschoon ik hierboven eenige grondregelen der Chineesche grammatiek heb aangehaald, komt men eigenlijk met de geheele grammatiek der geleerde heeren niet zoo heel veel verder om Chineesche klassieken te kunnen lezen en doorgronden. De verschillende schrijvers verschillen hiervoor te veel van elkaar, en het is niet zoozeer hun wijze van uitdrukking, als hun wijze van denken, die de lezer uit hun werken moet trachten te naderen. Niet wat een Chineesche schrijver schrijft zoozeer, maar wat hij denkt is de hoofdzaak.

      Geen wonder, dat mijn leermeester Prof. Dr. G. Schlegel eens in zijn tijdschrift „T’oung Pao” aan jeugdige studenten der Chineesche taal de les gaf: „Lisez! Lisez! Jetez vos grammaires au feu!” Ik moet hier ook onwillekeurig aan de schoone woorden van Confucius denken:

„tsch’û tâ êrh yì”

      d. i. „De taal moet (de bedoeling) bekend stellen en daarmede uit”.

      Het is de bedoeling, de gedachte, waar het in de Chineesche taal om gaat, niet de grammatische finesse. Daarom is zoogenaamd „letterlijk vertalen” uit het Chineesch absurd. Ook al omdat de Chineesche ideografische karakters iets gehéél anders zijn dan letters. De meeste geleerde Europeesche sinologen willen dit niet aannemen.

      De Chinees is van zijn jeugd af gewend om ideeën te associeeren met geteekende symbolen, zooals wij, Europeanen, die ideeën associeeren met letter-combinaties, die woorden voorstellen.

      De Chineesche geschreven (beter: geteekende) karakters zijn geen weêrgevingen van woorden, maar zijn, zooals de sinoloog Prof. Legge het zeer juist heeft uitgedrukt, meer „symbolen van ideeën”, en de combinatie van Chineesche karakters in een boek „is niet zoozeer de representatie van wat de schrijver (in woorden) wilde spreken, maar van wat hij denkt.” Zéér terecht zegt Legge van vertalingen uit het Chineesch: „In a study of Chinese classical books there is not so much an interpretation of the characters employed by the writer as a participation of the thoughts; there is the seeing mind to mind”. Inderdaad geeft een Chineesch boek – hoe vreemd dit ook voor westerlingen moge klinken – niet zoozeer weêr hetgeen een Chineesch schrijver wil zeggen, spreken, maar vooral hetgeen hij denkt.

      Hieruit volgt al dat de Chineesche geschreven taal een ideaal voertuig is voor filosofie. De ontoereikendheid van het woord om begrippen zuiver uit te drukken, waarover o.a. door lady Welby zulk een mooi boek is geschreven6 wordt lang niet zoo gevoeld in de Chineesche taal, waarin gedachten als ’t ware symbolisch geteekend kunnen worden.

      Voor een Chineesch literator is het ondenkbaar dat de Chineesche filosofie ooit op eenige andere wijze kan uitgedrukt worden dan door Chineesche schriftteekens. Men begrijpt ook, al het bovenstaande lezend, hoe moeilijk – somtijds zelfs onmogelijk – de vertaling is van de ideografische en symbolische Chineesche taal in eene alphabetische Europeesche. Vandaar, dat de vertalingen van verschillende, zelfs van eerste rangs Europeesche sinologen van één en denzelfden tekst zoo hemelsbreed kunnen verschillen. Ziehier b.v. één tekst uit de „Tao Teh King”, vertaald door twee Europeesche vertalers:

      „Daarvan komt het dat de Wijze altijd op het rechte Pad gaat en zich nooit verwijdert van de rust en den ernst” (Stanislas Julien).

      „Daarom verlaat de Wijze mensch, zelfs al reist hij maar een dag, zijn bagagewagens niet, zoodat, als een mooi gezicht zich voor hem uitspreidt, hij even rust en dan zijn reis voortzet”. (G. G. Alexander).

      De hoofdzaak bij eene vertaling is: het in direct contact komen met den geest, en den gedachtengang van den schrijver.

      Het klinkt vreemd, maar tóch is het zoo: de onzichtbare gedachten van den schrijver zijn van meer belang er bij dan de zichtbare schriftteekens zelven.

      De uiterste eenvoud van den stijl der Chineesche filosofie is oorzaak geweest, dat de meest eenvoudige teksten dikwijls niet begrepen zijn, en er allerlei breedsprakige, pompeuze vertalingen gekomen zijn, waarin de oorspronkelijke gedachte verdronk. De Amerikaansche geleerde Samuel Johnson7 zegt terecht: „Het is een groote fout, deze schrift-teekens, zooals zij (in Europeesche vertalingen) in alphabetische zinnen omgezet zijn, verantwoordelijk te stellen voor een pompeuze taal, geheel tegenovergesteld aan den genius van het Chineesch, welks specialiteit is gekuischte en zelfs elliptische uitdrukking. De Chineesche stijl is niet alleen een product van de practische kwaliteiten van den nationalen geest, maar volgt direct uit de natuur der schriftteekens, wier betrekking tot elkander in groote mate moet geleverd worden door over-en-weêr begrijpen, als de conversatie van vrienden.”

      Het korte, gecondenseerde, geconcentreerde, oer-eenvoudige, als van gedachten, die na véél zuivering en geestelijke filtreering bezonken zijn in kern-vorm, is de karakteristiek van den Chineeschen klassieken stijl, waarin de Chineesche filosofie zich uitte.

      Zooals ik reeds zeide, wordt het onveranderlijke Chineesche schrift, overal СКАЧАТЬ



<p>5</p>

Uit Prof. G. von der Gabelentz: „Anfangsgründe der Chinesischen Grammatik”.

<p>6</p>

Language and Significs, by Lady Welby.

<p>7</p>

Zie zijn „Oriental Religions, and their relation to Universal Religion. China”.