De economische toestand der vrouw. Gilman Charlotte Perkins
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De economische toestand der vrouw - Gilman Charlotte Perkins страница 9

СКАЧАТЬ behoort de vrouw tot een groot, krachtig schoon diersoort, dat in staat is tot groote inspanning van allerlei aard. In elk ras en op elk tijdstip waar zij gelegenheid had aan de werkzaamheden van het ras deel te nemen, ontwikkelde zij zich in overeenstemming daarmede en zij werd niet minder vrouw door een gezond menschelijk wezen te zijn. In elk ras en op elk tijdstip waar men haar deze gelegenheid ontnam, – en haar jaren van vrijheid waren inderdaad zeer weinige, – heeft zij zich in die richting ontwikkeld waarvoor men haar bestemde, en die richting was altijd geslachts-werkzaamheid. Daardoor treedt het geslachts-onderscheid bij de vrouw zeer sterk op den voorgrond.

      De vrouwelijkheid der vrouw, – en “das ewig weibliche” beteekent eenvoudig het eeuwig sexueele, – treedt in evenredigheid tot haar menschelijkheid meer op den voorgrond, dan de vrouwelijkheid van andere dieren in evenredigheid tot hun hond- of kat- of paard-zijn. Een “vrouwenhand” of een “vrouwenvoet” is altijd te herkennen. Wij hooren echter nooit spreken van een “vrouwenpoot” of een “vrouwenhoef.” Een hand is een grijporgaan en een voet een bewegingsorgaan. Zij zijn geen secondaire geslachts-organen. De betrekkelijke kleinheid en zwakheid van de vrouw is een geslachts-kenmerk. Wij hebben het tot zulk een uiterste gebracht dat de vrouwen gewoonlijk aangeduid worden als “het zwakke geslacht.” In geen ander hoog ontwikkelde diersoort bestaat zulk een beschamend verschil tusschen het mannetje en het vrouwtje. Op de lange zwerftochten der trekvogels, in de onophoudelijke beweging der grazende kudden die het geheele jaar door over de velden trekken, of in de wilde, diepe reizen van de zalmen is nooit sprake van een zwak geslacht. En bij de hoogere carnivoren, die door hun langdurige zorg voor de jongen dichter bij ons staan, vreest de jager den aanval van het vrouwtje meer dan van het mannetje. De ongeëvenredigde zwakheid is een buitensporig geslachts-kenmerk. Haar schadelijke gevolgen kunnen duidelijk aangetoond worden bij de Oostelijke natiën, waar de vrouwen in gesloten harems geheel alleen voor geslachts-functiën bestemd zijn en de uitoefening van elke ras-functie haar verboden is. Bij zulke volkeren wordt de zwakheid, de fijne beenderenbouw en de sterke vetontwikkeling van de over-sekste vrouw op den man overgebracht en bewerkt zoodoende achteruitgang van het geheele ras. Omgekeerd, bij de vroegere Germaansche stammen brachten de betrekkelijk vrije en menschelijk ontwikkelde vrouwen, – die groot, sterk en moedig waren, – op hunne zonen een grootere hoeveelheid menschelijke krachten en veel minder ziekelijken geslachts-lust over.

      De graad van zwakheid en plompheid aan vrouwen eigen, de betrekkelijke moeilijkheid om te staan, te loopen, te rennen, te springen, te klimmen, en om andere ras-functiën, die voor beide seksen gelijk zijn, te verrichten, is een buitensporig geslachts-onderscheid, en de daaropvolgende overplanting van deze betrekkelijke zwakheid op hare kinderen, zoowel op de jongens als op de meisjes, houdt de ontwikkeling van het menschdom tegen. Sterke, vrije, werkzame vrouwen, de stoere op-het-land-werkende boerin, de last-dragende wilde, zijn niet minder goede moeders omdat zij zoo krachtig zijn. Maar onze beschaafde “vrouwelijke teerheid”, die zich iets minder teer voordoet zoodra zij erkend wordt als een uitdrukking van buitensporige seksualiteit, maakt geen betere moeders van ons, maar slechtere. De betrekkelijke zwakheid der vrouwen is een geslachts-kenmerk. Zij heeft dien graad bij hen bereikt dat het moederschap, de huwelijksstaat en het individu er door benadeeld worden. Het nut dat vrouwen als sekse en als menschen doen, haar algemeene menschenplicht, wordt door dezen graad van distinktie zeer sterk aangetast. In elk opzicht oefent de over-sekste toestand der vrouw een ongunstigen invloed uit op haar zelf, haar man, haar kinderen en het ras.

      Het geestelijk verschil der beide seksen is even duidelijk. De aanvankelijke behoefte aan geslachts-bevrediging heeft zich onder den invloed van sociale krachten langzamerhand ontwikkeld tot een bewusten hartstocht van enorme macht, een innige, levenslange toewijding, die in zijn kracht overweldigend is. In beide seksen is dit overdreven, maar toch meer in vrouwen dan in mannen; niet zoo erg in zijn eenvoudigen physischen vorm, maar in de onredelijke kracht der emotie, die voor geen rede vatbaar is en degenen, die in haar macht zijn, voortdrijft om alles aan dit ééne doel op te offeren. Oppervlakkig beschouwd, lijkt het niet gemakkelijk en het is misschien een oneerbiedige en ondankbare taak om hier uit te maken wat in “meester-hartstocht” goed en wat slecht is, vooral nu het eene geslacht meer van dit gevoel eischt dan het andere; maar het kan toch geschieden.

      Het is voor het individu en voor het ras goed de hartstochtelijke en bestendige liefde tot zulk een graad ontwikkeld te hebben als noodig is om het geluk der individuen en de voortplanting van het ras te bevorderen. Het is voor het individu en voor het ras niet goed, dat dit gevoel zoo krachtig is geworden dat het alle andere menschelijke eigenschappen overschaduwt, dat het den spot drijft met de opgedane wijsheid van vele eeuwen en de voorhanden wilskracht, om het individu – tegen zijn eigen volle overtuiging – tot een vereeniging te drijven, welke zeker op kwaad uitloopt of hem hulpeloos in een ongewenschte verhouding houdt.

      Zoo is de toestand der menschheid, de slechtste gevolgen voor zijne nakomelingen en voor zijn eigen geluk medebrengende. En hoewel bij de mannen de onmiddellijk op den voorgrond tredende kracht van den hartstocht misschien meer de aandacht trekt, toch heerscht hij algemeener onder de vrouwen. Want de man heeft tegelijkertijd andere krachten en eigenschappen in volle werking, waardoor hij de macht der hartstochten kan ontvluchten; maar de vrouw, die opzettelijk tot geslachts-wezen gevormd en aan wie elke ras-werkzaamheid ontzegd wordt, stort haar geheele leven in haar liefde uit en wordt zij hier gekwetst, dan is zij onherstelbaar gewond. Bij den man is de liefde doorgaans licht en vergankelijk, en wanneer zij het krachtigst is duurt zij meestal het kortst.

      Bij de vrouw is het een innige, alles-opslorpende kracht, onder wier macht zij alles wat het leven aanbiedt opoffert, elk gevaar trotseert, elke ontbering geringschat, elke pijn verdraagt. Zelfs na levenslang verwaarloosd en misbruikt te zijn, blijft de liefde in haar voortleven. Dagelijks komt het op de politie-bureaux voor, dat de wreed mishandelde vrouw weigert tegen haar man te getuigen. Deze toewijding, tot zulk een hoogte opgevoerd dat het tot paring van niet bij elkaar passende individuen leidt, met de daaruit voortvloeiende persoonlijke en maatschappelijke nadeelen, is een buitensporig geslachts-onderscheid.

      Maar in onze gewone maatschappelijke verhoudingen komt het overheerschen van het geslachts-onderscheid der vrouwen het duidelijkst uit. Het feit dat de vrouwen, in het algemeen gesproken, uitdrukkelijk “de sekse” genoemd worden, toont onbetwistbaar aan, dat dit de voornaamste indruk is, dien zij op waarnemers en geschiedschrijvers gemaakt hebben. Men behoeft geen verder bewijs te leveren, maar slechts den lezer te herinneren aan de onafgebroken reeks feiten en gevoelens aan ieder volkomen bekend, doch tot nu toe beschouwd als volmaakt natuurlijk en rechtvaardig. Zoo geheel heeft men den staat van de vrouw als een sexueelen beschouwd, dat het aan de vrouwenbeweging der 19e eeuw werd overgelaten om te strijden voor den eisch, dat vrouwen ook als personen beschouwd zullen worden. Dat vrouwen behalve wijfjes ook burgers zijn – welk een ongehoorde eisch!

      In een “Handboek met Spreekwoorden van alle Volken”, vele duizenden bevattende, zijn deze feiten opgemerkt: 1e dat de spreekwoorden over vrouwen veel minder talrijk zijn dan die over mannen; 2e dat de spreekwoorden op vrouwen van toepassing bijna altijd haar in het algemeen treffen. Die op mannen toegepast worden, bepalen zijn hoedanigheid, begrenzen, beschrijven of specializeeren hem. Het is een “luie man”, “een driftige man”, “een dronken man”. Hoedanigheden en handelingen worden den man individueel toegerekend en niet het geheele geslacht, tenzij hij gunstig tegenover de vrouw wordt gesteld, zooals in “Een man van stroo is een vrouw van goud waard”, “Mannen zijn daden, vrouwen zijn woorden”, of “Man, vrouw en duivel, zijn de drie trappen van vergelijking.” Maar wanneer er sprake is van een vrouw, is het altijd en alleen “de vrouw”, eenvoudig het wijfje bedoelende, zonder eenig persoonlijk onderscheid te maken: “Het is even hard een vrouw te zien weenen als een gans blootvoets te zien gaan”. “Het is even gemakkelijk een aal bij zijn staart als een vrouw aan haar woord te houden”. “Een vrouw, een hond en een ezelijn, hoe meer men ze slaat, hoe beter zij zijn”. Nu en dan wordt er verschil gemaakt tusschen een “blondine” en een “brunette” en Salomo’s “deugdzame vrouwen”, die zulk een hoogen prijs bedongen, zooals ons allen bekend is. Maar gewoonlijk is het “een vrouw”, eeuwig en altijd. Het bluffen van den losbol dat hij “de vrouwen” kent, werd niet lang geleden door een der jonge dichters СКАЧАТЬ