De economische toestand der vrouw. Gilman Charlotte Perkins
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De economische toestand der vrouw - Gilman Charlotte Perkins страница 11

СКАЧАТЬ wezen zoo goed als een mannelijk wezen, en niet opvallend mannelijk voordat de tijd daarvoor aangebroken is. De kindsheid is niet de periode voor deze kenmerkende geslachts-uitingen. Dat wij ze aan anderen toonen, ze bewonderen en aanmoedigen, bewijst hoezeer wij over-sekst zijn.

      IV

      Nadat wij gezien hebben dat het geslachts-onderscheid in de menschheid buitensporig groot is en bij de vrouwen sterker op den voorgrond treedt dan bij de mannen en tevens bevonden hebben dat het wijfje van het menschengeslacht een éénige positie inneemt als economisch afhankelijk van het mannetje van haar diersoort, is het niet moeilijk een verband vast te stellen dat tusschen deze twee feiten bestaat. Reeds in het tweede hoofdstuk werd kort verwezen naar de algemeene wet die dezen toestand van buitensporige geslachts-ontwikkeling doet ontstaan. Hij ontstaat als volgt: De natuurlijke neiging van elke functie om door gebruik in kracht toe te nemen, is oorzaak dat de geslachts-functie toeneemt door de werking van teeltkeus. In de meeste diersoorten wordt deze neiging beteugeld door de kracht der natuurkeus, welke de energie langs andere kanalen voert en ras-functiën ontwikkelt. Waar het mannetje de economische omgeving van het vrouwtje is en haar economisch voordeel rechtstreeks bepaald wordt door haar geslachts-verhouding, daar wordt de kracht der natuurkeus gevoegd bij de kracht der teeltkeus en werken beide samen om de geslachts-functiën te ontwikkelen. In elk dier, wanneer geen andere omstandigheden aanwezig waren, zou zulk een verhouding onvermijdelijk het geslacht tot een buitensporige hoogte hebben ontwikkeld. Dit valt duidelijk waar te nemen in betrekkelijk overeenkomstige gevallen van sommige insekten, waar het wijfje, haar economische bedrijvigheid verliezende, geheel in geslachtswezen verandert en enkel een eierzak wordt, een organisme dat geen vermogens tot zelf-behoud, alleen die tot ras-behoud bezit. Het eenige ras-vraagstuk bij deze insekten komt daarop neer, hoe zij het best hun diersoort in stand kunnen houden en voortplanten en zulk een toestand is niet noodzakelijk slecht; maar voor een ras als het onze, welks ontwikkeling tot menschelijke wezens nog maar betrekkelijkerwijze begonnen is, is hij wel slecht, omdat hij den individueelen en den ras-vooruitgang tegenhoudt. Buiten en behalve de zuivere instandhouding en voortplanting van ons ras, bestaan er voor ons nog andere doeleinden.

      Het moest ieder die de werking der biologische wetten kent duidelijk zijn, dat elk levend organisme er naar streeft om in zijn ontwikkeling progressief te zijn en dat die progressieve ontwikkeling beteugeld wordt door de onderlinge werking der verschillende krachten. Elk levend wezen, met zijn op den voorgrond tredende eigenaardigheden, vertegenwoordigt een evenwicht van macht, een soort van compromis. De grootte van de voorwereldlijke monsterdieren der aarde werd begrensd door den voorraad voedsel. Zeemonsters konden grooter zijn, omdat het element waarin zij leefden, meer voor onderhoud aanbiedt. Vogels zijn kleiner om de omgekeerde reden. De koe bezit vele magen van tamelijke grootte, omdat haar voedsel een geringe voedingswaarde heeft en zij groote hoeveelheden moet eten om haar levensmachine gaande te houden. De grootte van op boomen levende dieren, zooals apen en eekhorentjes wordt begrensd door den aard van hun woonplaats: schepselen die op boomen leven, kunnen niet zoo groot zijn als die welke op den grond leven. Iedere hoedanigheid van elk schepsel staat in verhouding tot zijn toestand en streeft er naar om in overeenstemming daarmede toe of af te nemen; elke hoedanigheid bezit een neiging om toe te nemen in evenredigheid tot haar bruikbaarheid en af te nemen in evenredigheid tot haar onbruikbaarheid. De oorspronkelijke man en zijn vrouwtje waren dieren, evenals andere dieren. Zij waren sterke, vurige, levendige beesten; en zij was even vlug en woest als hij; behalve dat de mannetjes in hun geslachts-wedstrijd bovendien zeer strijdlustig waren. In dien strijd vocht hij, evenals de andere mannelijke wezens, wild en woest met zijne harige medeminnaars; terwijl zij, even als de andere vrouwelijke wezens, met voldoening hun strijd gadesloeg en zich met den overwinnaar paarde. In andere tijden rende zij mede door de wouden, bediende zich zelf van ’t geen er te eten was even vrij als hij.

      Er schijnt een tijd gekomen te zijn, waarin het aan het ontwaakte verstand van dezen beminnelijken wilde duidelijk werd dat het goedkooper en gemakkelijker was om een wijfje te bevechten en zich daartoe te bepalen dan telkens een man te bevechten, wanneer hij een vrouw wenschte. Daarom stelde hij tot regel om het wijfje tot slavernij te brengen, en toen zij haar vrijheid verloren had, kon zij niet langer haar eigen voedsel en dat voor haar jongen verkrijgen. De moeder-aap, na haar goed volbrachte moederlijke functie, vliedt springende door het woud, plukt haar vruchten en noten, verplaatst zich met den troep, haar jong op den rug of in een sterken arm houdende. Maar de moeder-vrouw, tot slavernij gebracht, kan dit niet doen. Toen zag de man, de vader, dat die toestand van slavernij hem verplichtingen oplegde; hij moest voor haar zorgen, omdat hij haar verboden had voor zich zelf te zorgen; anders zou zij onder zijn oogen sterven. Langzaam en met tegenzin nam hij de plichten van zijn nieuwe positie op zich. Hij begon haar te voeden en niet alleen dat, maar hij moest nu ook de kinderen voeden, waaruit bleek hoezeer hij de plichten van het moederschap gedwarsboomd had. Het schijnt een eenvoudige regeling. Wanneer wij er over nadachten was dit met bewondering. De naturalist verdedigt haar op grond dat het voor de diersoort het voordeeligst is als de moeder, van alle andere zorgen bevrijd, zich geheel kan wijden aan de plichten van het moederschap. De dichter en novellist, de schilder en beeldhouwer, de priester en onderwijzer, allen hebben deze liefelijke verhouding hoog verheven. Den socioloog werd het overgelaten uit een biologisch oogpunt hare gevolgen op de lichaamsgesteldheid van het menschelijk ras op te merken, zoowel in het individu als in de maatschappij.

      Naarmate de man de vrouw begon te voeden en te verdedigen, hield zij op, zich zelf te voeden en te verdedigen. Naarmate hij tusschen haar en haar physische omgeving stond, hield zij op, den invloed van die omgeving te voelen en er aan te beantwoorden. Naarmate hij haar onmiddellijke en almachtige omgeving werd, begon zij aan dezen nieuwen invloed te beantwoorden en veranderde in overeenstemming daarmede. In vrijen staat was spoed een even groot voordeel voor het vrouwtje als voor het mannetje, zoowel om haar prooi te bemachtigen als om aan haar vijanden te ontkomen; maar in haar nieuwen toestand was spoed een nadeel. Zij mocht geen mannen vangen, en het gaf haar het voordeel om door haar nieuwen meester gevangen te worden. Vrije wezens, die hun eigen voedsel zoeken en in hun levensonderhoud voorzien, ontwikkelen groote vlugheid om het noodige te verkrijgen. Parasieten, die hun levensonderhoud door de inspanning van anderen verkrijgen, ontwikkelen de hoedanigheden om zich vast te zuigen en vast te houden aan anderen, hoedanigheden die hun het meeste voordeel aanbrengen. Het menschelijk wijfje werd aan de rechtstreeksche werking der natuurkeus onttrokken, dien machtigen invloed welke te voren op het mannetje en vrouwtje gelijkelijk had ingewerkt met onverbiddelijk en heilzaam gevolg, kracht, bekwaamheid, volharding, moed ontwikkelende, – in één woord, het ras ontwikkelende. Zij ondervond nu den invloed der natuurkeus indirect werkende door het mannetje en natuurlijk werden daardoor de eigenschappen ontwikkeld, die noodig zijn om een hoûvast aan hem te krijgen en te behouden. Onnoodig te zeggen dat deze eigenschappen, die van geslachts-aantrekking waren, de eenige macht die hem er toe gebracht heeft het wezen, waarop hij verliefd was, met graagte in alle mogelijke weelde te onderhouden. Vele, vele eeuwen had zij geen ander hoûvast, geen andere zekerheid om gevoed te worden. Het jonge meisje had een toekomstige waarde en werd onderhouden voor hetgeen zou volgen; de oude vrouw daarentegen had in vroeger tijden slechts een armoedig bestaan. De vrouw die haar heer het meest kon behagen was de lievelings-slaaf of de lievelings-vrouw en zij verkeerde in de beste economische omstandigheden.

      Met het toenemen der beschaving hebben wij trapsgewijze de zichtbare noodzakelijkheid om het hulpelooze vrouwtje te voeden tot wet verheven; en zelfs oude vrouwen hebben nu een aangename zekerheid dat zij door hunne mannelijke verwanten zullen worden onderhouden. Maar tot op heden, – uitgezonderd natuurlijk het steeds grooter wordende leger loontrekkende vrouwen, die de wereld door haar aanhoudend voorwaarts schrijden naar economische onafhankelijkheid een ander aanzien zullen geven, – staat het persoonlijk voordeel der vrouwen nog steeds in een te nauw verband tot haar macht om de andere sekse te winnen en er een hoûvast aan te krijgen. Van de odalisk met de meeste armbanden tot de debutante met de meeste bouquetten, blijft de verhouding steeds dezelfde, – het economisch voordeel der vrouw wordt verkregen door de macht van geslachts-aantrekking.

      Wanneer wij dit feit moedig en eerlijk op de open markt van ontucht aanschouwen, dan walgen wij van afschuw. Doch zien wij diezelfde economische verhouding blijvend vastgesteld, bekrachtigd door de wet, gesteund en geheiligd door de kerk, СКАЧАТЬ