Название: Een Eed Van Broeders
Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Жанр: Героическая фантастика
Серия: De Tovenaarsring
isbn: 9781632916457
isbn:
“Je bent half zo groot als mij, jongen,” zei Merek ziedend, “en ik hou de dolk vast. Daag mij niet uit.”
“Ik mag dan wel half zo groot zijn als jij,” antwoordde Ario kalm, “maar ik ben twee keer zo snel. Kom maar op en ik ruk die dolk uit je handen en snij je keel door voordat je uitgeslingerd bent.”
Godfrey was verbaasd over de uitwisseling, vooral omdat Ario zo kalm was. Het was onwerkelijk. Hij knipperde niet en bewoog geen spier en hij sprak alsof hij het meest ontspannende gesprek in de wereld had. Het maakte zijn woorden nog overtuigender.
Merek dacht er waarschijnlijk ook zo over, hij maakte geen enkele beweging. Godfrey wist dat hij er tussen moest komen, en snel ook.
“De vijand is niet hier,” zei Godfrey, hij snelde naar voren en bracht de vuist van Merek omlaag. “Hij is daarginds. Als we tegen elkaar gaan vechten, hebben we geen enkele kans.”
Gelukkig liet Merek zijn vuist omlaag brengen en stak zijn dolk in zijn schede.
“Vlug nu,” voegde Godfrey toe. “Allemaal. Kleed ze uit en trek het aan. We zijn nu Finians.”
Ze kleedden de Finians uit en trokken hun helder rode mantels en kappen aan. “Dit is belachelijk,” zei Akorth.
Godfrey keek naar hem en zag dat zijn buik te groot was en hij was te lang; de mantel was te kort, je kon zijn enkels zien.
Merek grinnikte.
“Je had één pint minder moeten nemen,” zei hij.
“Dit ga ik niet dragen!” zei Akorth.
“Het is geen modeshow,” zei Godfrey. “Wil je liever ontdekt worden?”
Akorth trok zich onwillig terug.
Godfrey stond daar en keek naar hun vijfen zoals ze daar stonden, in de rode mantels, in deze vijandige stad, omsingeld door de vijand. Hij wist dat hun kansen klein waren, op zijn best.
“En nu?” vroeg Akorth.
Godfrey draaide zich om en keek naar het einde van de steeg, welke naar de stad leidde. Hij wist dat de tijd gekomen was.
“Laten we maar gaan kijken waar het in Volusia allemaal om draait.”
HOOFDSTUK VIJF
Thor stond aan de boeg van een klein zeilschip. Reece, Selese, Elden, Indra, Matus en O'Connor zaten achter hem, geen van hen roeide, de mysterieuze wind en stroming zorgde ervoor dat alle pogingen tevergeefs waren. Thor besefte dat het hen zou dragen waarheen dan ook, en hoe ze ook roeiden of zeilden, het maakte geen verschil. Thor wierp een blik over zijn schouders en zag hoe de indrukwekkende zwarte kliffen, die de toegang van het Land des Doods markeerden, verder en verder vervaagden en hij voelde zich opgelucht. Het was tijd om vooruit te kijken, om Guwayne te vinden, om een nieuw hoofdstuk in zijn leven te starten.
Thor keek achterom en zag Selese in de boot naast Reece zitten, zijn hand vasthoudend, en hij moest toegeven dat het schouwspel verontrustend was. Thor was blij om haar weer terug in het land der levenden te zien en ontroerd om zijn beste vriend zo opgetogen te zien. Maar hij moest toegeven dat het hem ook een griezelig gevoel gaf.
Hier zat Selese, eens dood, weer tot leven terug gebracht. Hij had het gevoel alsof ze op de een of andere manier de natuurlijke gang van zaken hadden veranderd. Terwijl hij haar onderzoekend bekeek, merkte hij op dat ze een doorschijnend, etherische eigenschap had. En al was ze daar echt, in levenden lijve, hij kon het niet helpen haar anders te zien dan dood. Ondanks zichzelf kon hij het niet helpen dat hij zich afvroeg of ze voorgoed terug was, hoe lang haar tijd hier duurde voordat ze terugkeerde.
Maar aan de andere kan zag Reece het duidelijk niet op die manier. Hij was helemaal verliefd op haar, Thor's vriend was voor het eerst in zo lang als hij zich kon herinneren vol vreugde. Thor begreep dat wel: wie wilde er tenslotte niet een kans krijgen om verkeerde dingen recht te zetten, om in het verleden gemaakte fouten weer goed te maken, om iemand weer te zien waarvan men zeker was nooit meer te zien? Reece klampte haar hand vast, staarde in haar ogen en zij streelde zijn gezicht en hij kuste haar.
Thor merkte dat de anderen verloren leken, alsof ze in de diepten van de hel waren geweest, naar een plek die ze niet uit hun gedachten konden krijgen. De spinnenwebben bleven zwaar hangen, en Thor voelde het ook, en schudde de herinneringen uit zijn gedachten. Er hing een aura van droefgeestigheid terwijl ze allemaal om het verlies van Conven treurden. Vooral Thor bleef maar nadenken of hij iets had kunnen doen om hem te stoppen.
Thor keek uit over de zee, bestudeerde de grijze horizon, de grenzeloze oceaan, en hij vroeg zich af hoe Conven het besluit had kunnen nemen. Hij begreep het sterke verdriet voor zijn broer; maar Thor zou nooit hetzelfde besluit nemen. Thor besefte dat hij een gevoel van verdriet had voor het verlies van Conven, die altijd aanwezig was, die leek alsof hij altijd aan zijn zijde was, al sinds de eerste dagen in het Legioen. Thor herinnerde zich zijn bezoeken aan hem in de gevangenis, zijn gesprekken met hem over een tweede kans in het leven, al zijn pogingen om hem op te vrolijken, om eruit te komen, hem terug te brengen.
Maar Thor realiseerde zich dat het niet uitmaakte wat hij deed, hij kon Conven nooit helemaal terug brengen. De betere helft van Conven was altijd bij zijn broer. Thor dacht aan de blik in Convens ogen toen hij achter bleef en de anderen weggingen. Het was geen blik van spijt; het was een blik van pure vreugde. Thor voelde dat hij gelukkig was. En hij wist dat hij niet teveel spijt moest hebben. Conven had zijn eigen besluit genomen, en dat was meer dan de meeste mensen in deze wereld kregen. En uiteindelijk wist Thor dat ze elkaar ooit weer eens zouden zien. Misschien was Conven wel degene die op hem zou staan wachten als hij dood ging. Dood, Thor wist dat dit achter iedereen aan kwam. Misschien niet vandaag, of morgen. Maar ooit.
Thor probeerde de sombere gedachten van zich af te schudden; hij keek uit en dwong zichzelf op de oceaan te concentreren, de wateren aan alle kanten afspeurend, kijkend naar elk teken van Guwayne. Hij wist dat het waarschijnlijk geen zin had om hem hier te zoeken, op de open zee, maar toch voelde Thor zich goed, vol van nieuw gevonden optimisme.
Hij wist nu tenminste dat Guwayne in leven was, en dat was alles wat hij nodig had. Hij stopte voor niets om hem weer terug te vinden.
“Waar denk je dat deze stroming ons heen brengt?” vroeg O'Connor terwijl hij over de rand van de boot hing en over het water met zijn vingertoppen scheerde. Thor reikt naar beneden en raakte het warme water ook aan; het ging zo snel voorbij, alsof de oceaan ze niet snel genoeg naar hun bestemming bracht.
“Zolang het maar ver weg is van daar, maakt het mij niets uit,” zei Elden terwijl hij over zijn schouder een blik wierp vol angst voor de kliffen.
Thor hoorde hoog in de lucht een krijsend geluid en was blij om zijn oude vriend, Estopheles, te zien, hoog boven hen cirkelend. Ze dook naar beneden in wijde cirkels en trok weer op de lucht in. Thor kreeg het gevoel alsof zij hun leidde, aanmoedigend om haar te volgen.
“Estopheles, mijn vriend,” fluisterde Thor naar de lucht. “Wees onze ogen. Leid ons naar Guwayne.” Estopheles krijste weer, als zijnde een antwoord, en spreidde haar vleugels breeduit. Zij keerde en vloog weg naar de horizon, in dezelfde richting waar de stroming hun heen bracht, en Thor wist zeker dat ze dichterbij kwamen.
Terwijl Thor zich omdraaide hoorde hij een zacht gerinkel naast zich. Hij keek naar beneden, zag de Zwaard des Doods aan zijn middel hangen en was geschokt het daar te zien hangen. Het СКАЧАТЬ