Название: Baas Gansendonck
Автор: Hendrik Conscience
Издательство: Public Domain
Жанр: Зарубежная классика
isbn:
isbn:
"Zwijg, schuimer, en denk, dat het van ons zweet is, dat gij zoo vet wordt."
"Tistje, Tistje, waarom zijt gij dus op mij gebeten? Gij kunt niet verdragen dat de zon in mijnen vijver schijnt. Kent gij dan het spreekwoord niet: wie een ander benijdt, vreet zijn hart en verkwist zijnen tijd? – Zoo ik nu eens wat minder kreeg, zoudt gij er iets te meer om hebben? Ben ik hoogmoedig? Doe ik u kwaad? Integendeel, ik verwittig u tegen dat de Baas komt, en ik steek u al dikwijls eene goede kanne bier door het keldergat. Gij zoekt waar het niet verloren is, Tistje."
"Ja, ja, wij kennen uwe mildheid; gij slacht den pastoor: die zegent iedereen, maar hij zegent zich zelven eerst."
"Hij heeft gelijk en ik ook; die den autaar dient, mag van den autaar leven."
"Het is waar!" riep een ander arbeider. "Kobe is een goede jongen, en ik wilde wel, dat mijne voeten in zijne schoenen staken; dan zou ik ook mijn brood verdienen met wolkskens rook naar de kraaien te blazen; buiksken vol, harteken rust."
"Ja, dikke buik, slapende voet; – volle krop, dolle kop!"
"Laat ze maar praten, Kobe, elkeen kan geene even schoone star aan den hemel hebben; en ik zeg, dat gij veel verstand hebt!"
"Niet meer verstand dan de paddenstoel, die daar aan den kerseboom zit," antwoordde Kobe met gemaakten ootmoed.
Allen zagen verwonderd op naar eene groote zwamschijf, die tusschen de zwaarste takken des kersebooms groeide. Even ras keerden zij het gezicht naar Kobe om uit hem, volgens gewoonte, eene kluchtige verklaring te bekomen.
"Ah, ah!" riep de koemeid, "niet meer verstand dan de paddenstoel! Dan moet gij al een schrikkelijke lomperik zijn!"
"Gij weet het niet, Mieken. Wat zegt het spreekwoord?.... Het werken is voor de botterikken. Ik doe niets. Dus?...."
"Maar wat heeft de paddenstoel daarmede te stellen?"
"Zie, het is een raadsel: de schoone, groote kerseboom is onze Baas...."
"O, gij mouwveger!" riep de meid.
"En ik ben de arme ootmoedige paddenstoel...."
"Schijnheilige!" morde de gispende arbeider.
"En als gij dit kunt raden, zult gij weten, wat de kleine honden moeten doen, om met de groote uit denzelfden schotel te mogen eten zonder gebeten te worden."
Kobe meende hen nog langer met zijn dubbelzinnige woorden te plagen; maar hij vernam de stem van den Baas binnen in de afspanning, en zeide tot de arbeiders, terwijl hij zijne pijp in haren koker stak:
"Laat de boeren maar dorschen, jongens! Daar is onze brave vriendelijke Baas, die komt zien of het werk vooruitgaat."
"Wij gaan ons morgeneten krijgen: het zal weer geen klein geschreeuw zijn!" riep de koemeid, naar den bornput loopende.
"Zoo hij mij nog toesnauwt van dagdief en lompen boer, gelijk gisteren, dan werp ik hem den vlegel naar den kop," zeide een der arbeiders met gramschap.
"De kruik zou tegen den steen vechten, en zij viel aan stukken bij den eersten stoot," schertste Kobe.
"Wat mij betreft, ik lach met zijne scheldwoorden, en ik laat hem al aanrazen," sprak een tweede.
"Gij doet best," viel Kobe in, "zet uwe twee ooren wijd open, dan vliegt het langs hier in en langs daar uit. De Baas mag ook al wat hebben voor zijn geld. Geef hem gelijk, en doe wat hij zegt."
"Doen wat hij zegt? En als men het niet kan?"
"Dan geef hem toch gelijk, en doe het niet; – of liever, zeg niets en houd u, alsof gij van toeten noch blazen wist, en denk, dat zwijgen niet kan verbeterd worden."
"Alle menschen zijn menschen! Ik spot met zijne barschheid. Dat hij maar beginne, ik zal hem ook de tanden eens laten zien. Hij heeft geen recht om mij voor een beest uit te maken, al ben ik maar een werkman."
"Het is wel waar wat gij zegt, en toch slaat gij er nevens, Driesken," bemerkte Kobe. "Ieder moet zijne plaats in de wereld kennen. Wat zegt het spreekwoord? Zijt gij aanbeeld, verdraag als een aanbeeld; zijt gij hamer, sla als een hamer. Daarenboven, een klein, goed woord breekt groote gramschap. En wilt gij het beter hebben, gedenk, dat het moeielijk is met azijn vliegen of met trommelen hazen te vangen...."
"Kobe! Kobe!" riep eene stem van binnen met hoorbaar ongeduld.
"Zie, zie hem nu zijn hypokrietengezicht aantrekken!" spotte een andere dorscher.
"Dat is juist de kunst, die gij nooit zult leeren!" antwoordde Kobe.
En zich tot de inspanning keerende, riep hij op smeekenden toon, als ware hij verschrikt geweest:
"Ik kom, ik kom, Baas lief; maak u niet kwaad; ik vlieg, hier ben ik al!"
"Hij wint zijn brood met den schoothond te spelen!" morde de vergramde arbeider met verachting, "dan dorsch ik nog liever mijn geheele leven! Dit heeft men van mannen, die door alle netten gevlogen zijn, gelijk hij."
"Hij is tien jaar lang onder dienst geweest. Dáár leert men den onnoozele in de klucht spelen, om zoo weinig te doen als mogelijk is. Daarna is hij heerenknecht geworden, en van dit stieltje krijgt men ook geene weeren in de handen. – Maar wat aardig raadsel gaf hij ons daar op? Verstaat gij, wat het beteekent?"
"Och, het is gemakkelijk om te raden," antwoordde de eerste; "hij wil zeggen, dat hij den Baas op den nek zit en hem uitzuigt, gelijk de paddenstoel den kerseboom. Kom, kom, laat ons nu maar voortdorschen!"
III. "Welnu, Kobe," vroeg Baas Gansendonck aan zijnen knecht, "hoe zie ik er uit met mijne nieuwe muts?"
's Keizers kat is zijne nicht,
Groote lantaarn, maar klein licht.
"Welnu, Kobe," vroeg Baas Gansendonck aan zijnen knecht, "hoe zie ik er uit met mijne nieuwe muts?"
De knecht week twee stappen achteruit en wreef zich de oogen, als iemand, die over eene ongeloofelijke zaak verwonderd staat.
"Och, Baas," riep hij, "zeg het eens rechtuit: zijt gij het wel? Ik meende, dat ik mijnheer den baron zag staan. Maar, heilige deugd, hoe kan het zijn! Hef uwen kop eens wat omhoog, Baas; draai u nog eens om, Baas; stap nu eens voort, Baas. Zie, gij trekt op mijnheer den baron, gelijk een druppel water...."
"Kobe!" viel de Baas met gemaakten ernst in, "gij wilt mij vleien; dat heb ik niet gaarne."
"Ik weet het, Baas," antwoordde de knecht.
"Er zijn weinig menschen, die minder hoogmoed hebben dan ik, al zeggen zij uit nijd, dat ik hoovaardig ben, omdat ik geene boeren kan verdragen."
"Gij hebt gelijk, Baas. Wel, wel, ik twijfel nog, of gij de baron niet zijt!"
De vreugde blonk in de oogen van Baas Gansendonck; met het hoofd achterover en in fiere houding staande, bezag hij glimlachende den knecht, die voortging met allerlei gebaren van verwondering te maken.
Kobe had zijnen meester niet gansch bedrogen. Op het uiterlijke, en zijn dom gelaat niet in aanmerking СКАЧАТЬ