De economische toestand der vrouw. Gilman Charlotte Perkins
Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De economische toestand der vrouw - Gilman Charlotte Perkins страница 2

СКАЧАТЬ de individueele wil tegen invloeden kan strijden, deze voor een tijd kan weerstaan en ze somtijds overwinnen, blijft het toch waar dat de omgeving op den mensch, als op ieder ander levend wezen, haren stempel drukt. De macht van den individueelen wil om natuurwetten te weerstaan, is duidelijk bewezen door het leven en den dood van den asceet. Bij enkele van deze zelfmoordende martelaren kan men zien hoe de wil, door een ziekelijken geest misleid, het lichaam dwingt elken natuurlijken prikkel weerstand te bieden, – tot zelfs aan den rand van het graf en er in.

      Mogen zulke uitzonderingen ook aantoonen wat de menschelijke wil vermag, het leven der menschheid in het algemeen bewijst daarentegen den onverbiddelijken invloed der omstandigheden. Van deze omstandigheden deelen wij met andere levende wezens de invloeden van het stoffelijk heelal. Wij ondergaan wijzigingen door het klimaat en de plaatselijke gesteldheid, door physische, chemische, electrische machten, zoo goed als alle dieren en planten. Met de dieren deelen wij verder de gevolgen van onze eigen werkzaamheid, de terugwerkende kracht van lichaamsbeweging. Wat wij doen, even goed als wat men ons doet, maakt ons tot wat wij zijn. Maar buiten en behalve deze machten, staan wij nog bloot aan de inwerking van een derde reeks invloeden, alleen de menschheid eigen, namelijk die van de maatschappelijke toestanden. In het organisch leven onzer maatschappij oefenen wij grooter invloed op elkander uit dan ooit, zelfs bij de meest in kudden samenlevende dieren, gevonden is. Deze derde factor, de maatschappelijke omgeving, wijzigt met zeer groote macht het menschelijk leven. Uit al deze ons omringende invloeden, veroorzaken degene welke onze economische behoeften raken, de sterkste uitwerking.

      Stellen wij den invloed der maatschappelijke toestanden ter zijde, en beschouwen dus den mensch als een dierlijk wezen, dan ontdekken wij dat de mensch evenals ieder ander dier de sterkste wijziging ondergaat door zijn economische levensvoorwaarden. Mogen de dieren ook verschillen in kleur en grootte, in kracht en spoed, in meerder of minder aanpassingsvermogen aan slechter toestanden, toch hebben alle grasetende en alle vleeschetende dieren onderscheidingsteekens gemeen, zóó onderscheidend en zóó gemeen, dat zij door hun tanden, door hun digestie-orgaan in het geheel, in klassen verdeeld worden, in plaats van door hun verdedigings- of bewegingsmiddelen. De behoefte aan voedsel is bij het dier de grootste passieve macht in zijn ontwikkeling; de wijze waarop het in deze behoefte voorziet is de grootste actieve macht in zijn ontwikkeling. Het zijn deze werkzaamheden, de onophoudelijke herhaling van de krachtige pogingen om zijn voedsel te verkrijgen, welke het meest zijn vorm wijzigen en zijne functiën ontwikkelen. Het schaap, de koe, het rendier verschillen in het vermogen om zich aan te passen aan het weder, in de snelheid om zich voort te bewegen, in de verdedigingsmiddelen; zij stemmen evenwel overeen in de voornaamste kenteekenen, omdat hun voeding op gelijke wijze geschiedt.

      De mensch als dier maakt op dezen regel geen uitzondering. Het klimaat oefent invloed op hem uit, het weder oefent invloed op hem uit, vijanden oefenen invloed op hem uit; de sterkste wijziging ondergaat hij evenwel, evenals ieder ander levend wezen, door hetgeen hij doet voor zijn levensonderhoud. Niettegenstaande het individu allen invloed ondergaat van zijn later en breeder leven, al de tegenwerkende macht van maatschappelijke instellingen, toch ondergaat het onverbiddelijk wijzigingen door de middelen die het aanwendt om in zijn levensonderhoud te voorzien: “aan de hand van den blauwverver ziet men wat hij verwerkt.” Als een zuiver, wereldbekend voorbeeld van den invloed der economische omstandigheden op den mensch, voer ik de duidelijke rasverandering der Joden aan, onder de gedwongen beperkingen van de laatste 2000 jaren. Hier treedt een volk op den voorgrond, eerst als een herdersvolk, dan als een landbouwende natie, alleen voor een deel koophandel drijvende, voor zoover het in relatie stond met de Phoeniciërs, de eerste kooplieden der wereld. Onder de sociale macht van een vereenigd Christendom, – vereenigd ten minste in deze meest onchristelijke daad – werden de Joden gedwongen hun levensonderhoud voornamelijk in den handel te verwerven. Men kan aantoonen dat vele hunner eigenschappen een gevolg zijn van den wreeden druk der sociale omstandigheden waaraan zij onderworpen waren: de sterke familieband van een volk zonder vaderland, zonder koning; zonder gelegenheid voor ontspanning of tot voldoening aan hun eerzucht, behalve in het familieleven; de verminderde lichaamsmaat en de verschrikkelijke levensvatbaarheid en levensduur van de meedoogenloos uitverkoren overblijvenden van het Ghetto; de herhaalde uitbarstingen van geniale geesten zoo onmenschelijk onderdrukt. Maar kenmerkender nog is het gevolg der economische omstandigheden; – de kunstmatige ontwikkeling van een ras kooplieden en geldhandelaars, van het minste pandjeshuis tot het huis van Rothschild; een bijzonder soort volk, uitgebroeid door de economische omgeving waarin zij gedwongen waren te leven.

      Een ruw doch bekend voorbeeld, waarbij wij gelijke oorzaak met gelijk gevolg kunnen opmerken, is het opvallend verschil van een veeteelend, een landbouwend, en een fabrieksvolk in dezelfde natie, waarbij al de andere omstandigheden dus gelijk zijn.

      Uit dezelfde zuivere redeneering dat functiën en organen door het gebruik zich ontwikkelen, dat de organen die het meest gebruikt worden ook het meest zich ontwikkelen, en dat het dagelijks moeten voorzien in onze economische behoeften deze functiën tot de meest gebruikte maakt, volgt, dat waar wij een bijzondere volksklasse vinden onder bijzondere economische omstandigheden, wij dan mogen uitzien naar bijzondere gevolgen en die ook zullen vinden.

      Met het oog op deze feiten wordt thans de aandacht gevestigd op een zeer in het oog loopenden en eigenaardigen economischen toestand waarin het menschengeslacht verkeert en die in de organische wereld geen tegenhanger vindt. Wij zijn de eenige diersoort waarbij het vrouwtje van het mannetje afhankelijk is voor haar voedsel, de eenige diersoort waarbij de geslachts-verhouding tevens een economische verhouding is. Bij ons leeft een geheele sekse in economische afhankelijkheid van de andere sekse en de economische verhouding is vereenigd met de geslachts-verhouding. De economische staat van de vrouw houdt verband met de geslachts-verhouding.

      Dikwijls wordt aangenomen dat deze toestand ook voorkomt bij andere diersoorten, maar dit is niet het geval. Er zijn verschillende vogels, waar het mannetje het vrouwtje gedurende den broeitijd helpt de jongen te voeden en dan gedeeltelijk ook haar voedt, en ook bij sommige hooger ontwikkelde carnivoren helpt het mannetje de jongen voeden en voedt dan gedeeltelijk ook het vrouwtje. In geen geval is “zij” evenwel uitsluitend afhankelijk van “hem”, zelfs niet in den broeitijd. Alleen de hoornvogel maakt hierop een uitzondering. Zoodra zijn vrouwtje in een hollen boom op het gemaakte nest is gaan zitten omringt hij haar met een muur van klei, zoodat alleen haar snavel vrij blijft en dan voedt hij haar tot de eieren uitgebroeid zijn. Maar zelfs het hoornvogelvrouwtje verwacht niet dat zij op eenig ander tijdstip gevoed zal worden. Het vrouwtje van bij en mier zijn economisch afhankelijk, maar niet van het mannetje. De arbeiders zijn ook vrouwtjes, tot economische werkzaamheden bepaald aangewezen. En bij de vleesch-etende dieren kunnen de jongen, indien zij één van de ouders moeten missen, beter den vader dan de moeder verliezen, want de moeder is volkomen in staat alleen de zorg voor hen op zich te nemen. Bij vele diersoorten, zooals bijv. bij de kat, voedt het vrouwtje niet alleen zich zelf en de jongen, doch zij moet tevens de jongen verdedigen tegen het mannetje. In geen enkel geval wordt het vrouwtje gedurende haar geheele leven door het mannetje onderhouden.

      Bij de menschen is deze toestand algemeen en aanhoudend, al zijn er ook uitzonderingen en al is deze eeuw ook getuige van een groote verandering ten goede. Toch zijn we nog niet gewend dit feit te beschouwen buiten de grens van eenige losse algemeenheden, wij meenen dat de oude toestand «natuurlijk» is en dat andere dieren ook zoo doen.

      Velen zal dit inzicht niet dadelijk helder voor den geest staan en zij zullen werkende boerinnen of vrouwen uit wilde volksstammen en vooral de huishoudelijke werkzaamheden der vrouw als voorbeelden daartegenover stellen. Eenige met zorg gekozen voorbeelden zijn noodig om voor ons zelf het essentieele der feitelijke verhouding, ook in deze gevallen duidelijk te maken. Het paard, in zijn vrijen natuurstaat, is economisch onafhankelijk. Het verkrijgt zijn voedsel door eigen inspanning, zonder hulp van een ander schepsel. Het paard, in zijn tegenwoordigen slaventoestand, is economisch afhankelijk. Het ontvangt het voedsel uit de hand van zijn meester; zijn inspanning, hoe krachtig ook, staat niet in onmiddellijk verband tot zijn levensbehoeften. Integendeel, de paarden die het best gevoed en verzorgd worden zijn niet de paarden die het hardst werken. Het paard werkt, dat is waar; maar wat hij te eten krijgt hangt af van de macht en den wil van СКАЧАТЬ