Название: Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden
Автор: Gewin Bernardus
Издательство: Public Domain
Жанр: Книги о Путешествиях
isbn:
isbn:
Gelukkig behoorden Polsbroekerwoud en zijne vrienden niet tot die soort van reizigers. Zij besparen ons dus de moeite om hunne berigten met die van geaccrediteerde Guides te vergelijken. Niet één hunner liet er zich aan gelegen liggen, toen zij Aken binnenreden, dat Ptolomæus reeds van die stad, onder den naam van Veterra, melding maakt, dat de Romeinen ze Aquisgranum noemden, dat de Duitschers vroeger Aach en nu Aachen zeggen, en de Hollanders Aken. Zij lieten er zich minder meê in, dat Hendrik I de stad, door de Noormannen in 822 verwoest, weêr opbouwde, en dat in 1224 het grootste gedeelte weêr afbrandde, dan dat er actueel in de oude en nieuwe stad vele badgasten waren; en het was sommigen hunner onverschilliger, dat Karel de Groote daar waarschijnlijk in 742 geboren werd, dan dat Wilhelm Gorissen in 1837 een uitmuntend Gastgeber in het Hôtel de Charlemagne was. Men zou zich evenwel vergissen, indien men daarom meende, dat zij ongevoelig waren voor de interessante herinneringen; die zich aan Aken hechten. De groote kerk werd reeds den eersten dag door hen bezocht, en alles, wat daar den trots uitmaakt van de inwoners der keizerlijke stad, werd met aandacht in oogenschouw genomen. Pols deed meer. Hij nam zelf plaats in den marmeren stoel, waarin 36 vorsten gekroond waren; en toen de vrienden den volgenden morgen naar Borcetti wandelden, merkte Veervlug aan, dat aan dien zetel, sedert de kroning van Ferdinand I, zeker nooit grooter eer was te beurt gevallen.
“Maar wat vertelde de koster toch met zoo veel opgewondenheid van Napoleon?” vroeg Pols “Die man sprak zoo schielijk, en zulk raar Hoogduitsch, dat ik hem niet best verstaan kon.”
“Gij hadt misschien liever gehad, dat hij wat meer Neêrduitsch had gesproken,” grinnikte Veervlug. “Wel, de man vertelde, dat ook Josephine eens in dien stoel had gezeten, en dat Napoleon er toen naast stond.”
“Zoo? was dat al?” zei Pols; “dat vind ik zoo interessant niet.”
“Ik ook niet,” viel Torteltak in. “Als ik niets anders van Napoleon wist, dan wat ik door deze en dergelijke anekdoten gehoord heb, zou ik hem even weinig voor een groot man houden, als ik dichters zou bewonderen, die ik alleen uit nalezingen of nagelaten werken kende.”
“Maar wat mooi is,” riep Veervlug, “het grafschrift op Karel, midden in de kerk, niets dan de woorden Carolo Magno. Dat is subliem.”
“Ik vind het hoofd en den arm van den Keizer veel interessanter,” zei Holstaff; “zoo als die daar onder de reliquiën bewaard worden, vind ik er iets poëtisch in.”
“Ja wel poëtisch,” zei Veervlug, “om daar aan stukken en brokken vertoond te worden.”
“Weet ge wat beroerd is,” zei de Morder, “dat die hatelijke Franschen de mooije graftombe van Otto III vernield hebben; die had ik nu juist zoo gaarne gezien. Nu schepen ze een mensch maar af met een platten steen, waarop je van de atavorum piëtas en de funesta diës kunt lezen. Dan zie ik liever in het geheel niets.”
“Nog meer jammer vind ik het van de sarcophaag van Parisch marmer,” zei Torteltak; “ik kan niet zeggen dat het Proserpina en de andere dames flatteert, dat men ze de neuzen heeft afgeslagen.”
“Maar wat zegt ge toch van den massief zilveren preêkstoel?” vroeg Pols. “Jongens, dat is nog iets anders dan de preêkstoel van Roelevaartjesveen. Die is, meen ik, van vurenhout, met greenhout ingelegd.”
“Hendrik II kon hem gemakkelijk geven,” bromde de Morder; “hij heeft hem nooit betaald.”
“Dan vond hij hem vast onbetaalbaar mooi,” grinnikte Veervlug.
“Wij hebben nog al veel interessants gezien,” zei Torteltak; “maar ik had ook nog dolgraag het instituut St. Leonard bezocht, waar de jonge dames van Aken hare educatie ontvangen. Ik vroeg gisteren avond nog aan den kastelein, of daartoe geene gelegenheid was; maar hij kon mij niet helpen. Hij wou mij wel een kaartje bezorgen voor dat van Joseph, waar 200 oude mannen en vrouwen op kosten van den staat onderhouden worden; maar dat heb ik nu ook maar tot eene volgende gelegenheid uit gesteld.”
Pols vond zulk een gesticht toch ook nog al interessant, en Veervlug raadde hem daarom aan, het dien avond eens te gaan bezigtigen, als hij met de andere vrienden naar de courzaal zou gaan.
Terwijl wandelden zij met veel genoegen door de lieve streken, die de fabrieken en bronnen van Borcetti omgeven. Bij een der fonteinen genaderd, bood eene vrouw hun een glas van het heilzaamste warme bronwater aan.
“Wel ja, vrouwtje, laat ons eens proeven!” zei Pols.
Hij proefde; maar het effect, dat hij er van gevoelde, schrikte de anderen af om zijn voorbeeld te volgen. “Nu heb ik nog nooit zoo iets akeligs in mijn mond gehad,” riep hij op benaauwden toon uit; “mijn hart draait ervan in mijn lijf om.”
“Dan is dit water vast heilzaam voor menschen, wien het hart verkeerd geplaatst is,” merkte Veervlug СКАЧАТЬ