Название: Bekentenissen van een strandvonder
Автор: Banfield Edmund James
Издательство: Public Domain
Жанр: Зарубежная классика
isbn:
isbn:
Het vrijmaken van een voldoende ruimte voor deze hut was voor onze ongeoefende handen geen lichte taak, want het hout der Balochia’s6 was zwaar en weerbarstig en wij moesten ten slotte tot afbranden van het terrein onze toevlucht nemen.
Gedurende verscheidene weken deden wij niets anders dan een keuken bouwen en de lichting in het woud vergrooten. Volgens de beschrijvingen in officieele organen is het bouwen van een schorshut allereenvoudigst, niet veel meer dan een tijdverdrijf voor den kolonist die een dak boven zijn hoofd verlangt. Het geraamte is natuurlijk gauw genoeg klaar. Daarop velt men een boom, zaagt een stuk van de vereischte lengte af en heeft nu nog maar alleen de schors af te schillen. Maar jawel! Veronderstel eens dat niet het hout van den stam, maar wel uw zware moker splintert; dat uw wiggen, inplaats van in het hout te dringen, de gewoonte hebben telkens als door een veer terug te springen; dat geen van uw werktuigen bruikbaar blijkt en dat ge, om één enkel lapje schors er heel af te krijgen, verscheidene boomen moet verwerken; dan begrijpt ge dat ook het ruwste hutje in de wildernis veel tijd, inspanning en ontmoediging kost. Ervaring is een harde leermeesteres. Zij gaf ons beblaarde handen en pijnlijke spieren. Maar zij is de beste en háár hebben wij meer te danken dan alle raadgevingen en beschrijvingen van „deskundigen.” Wij zijn niet allen Robinsons, die reeksen van onbereikbare wonderen tot stand kunnen brengen. Ook maakte de Voorzienigheid het ons niet gemakkelijker. Boomen, die volgens de voorschriften prachtig timmerhout moesten leveren, maakten hun reputatie te schande en andere, die bij den eersten slag van onze bijl haast hadden moeten vallen, bleken onbegrijpelijk taai.
Doch waartoe de herinnering aan die moeitevolle dagen weer wakker te roepen terwijl van de heerlijke rust van het eiland nog niet werd gesproken. Vóór de regentijd inviel hadden wij voldoende beschutting. Onze woning bestond uit een vertrek en een keuken. Meer hadden wij niet noodig, want het grootste deel van den dag brachten wij in de open lucht door en bezoekers ontvingen wij hoogst zelden. Wie onze eenzaamheid kwamen verstoren moesten de gevolgen er van maar aanvaarden. Wij hadden ons de vrijheid veroverd. Hadden wij niet, afkeerig van de alledaagschheid van het leven, van de conventies der maatschappij en zelfs van de wetten der wildernis, alle overlevering aan kant gezet? Hier zouden wij leven naar onze neigingen, arbeiden voor ons eigen heil en in overeenstemming met onze eigen eenvoudige behoeften. Mogen anderen naar hooger idealen streven en verhalen van spannende avonturen, van bereikt succes, van roem en eer. Wij benijden hen hun strijd en hun overwinningen niet, maar geven ons blijmoedig over aan de bekoring van een „eenvoudig leven.”
Ons eiland! Een steilkantig plateau, ontspringend uit een rotsketen in het noorden; een breede vlakte, naar het westen uitloopend in een zandige landtong, die een baai van nauwelijks een halve mijl breed begrenst. Vlak voor de baai, als wachter, boombepluimd, het rotsig eilandje Purtaboi.
Van de landingsplaats, meer naar de noordoostzijde der baai, strekt zich een vlakte van zwart zand uit, dichtbegroeid met acacia’s, Australische Careya’s7, pandanuspalmen, Moreton-Bay-esschen en bevallige zilverboomen8. Deze vlakte, ongeveer 150 meter breed, eindigt plotseling bij een steile bank, die toegang geeft tot het 60 voet boven zee gelegen plateau. Dit plateau, een halve mijl breed en meer dan een mijl lang, is het park van het eiland; hier groeien de schoonste boomen; een kreek, verborgen door een zoom van dicht struikgewas, vloeit door een ravijn naar zee en scheidt het park in twee gelijke deelen. De bergrug zelf is grootendeels met een wildernis overdekt. Aan den oostkant, onmiddellijk boven het water van den Stillen Oceaan, kruipen de lage struiken, rijkelijk vermengd met palmen en bananen, tegen de steilten op tot aan den 850 voet hoogen kam. Zoo steil is aan deze zijde de helling, dat men, van den top naar omlaag ziende, tusschen het bruin en grijs der stammen door als een mozaïek de glanzende zee kan zien. De hoogste plek, die uitziet over onze vreedzame baai, is gekroond door een bosch Baloghia’s. Naar de landzijde is de rug wederom met struikgewas begroeid, waarboven de wuivende kronen der palmen uitsteken. In de schemerende ravijnen rijzen slanke palmen en boomvarens, terwijl varens en mos den grond met een levend tapijt bespreiden; wonderlijke slingerplanten hangen in wijde bogen en guirlandes van boom tot boom. Aan den zoom der wildernis groeit in warrige massa’s de rankbladige klimvaren (Lygodium) tegen de boomen op, zoo schoon en gracelijk dat zij door sommigen wel de „Godsvaren” wordt genoemd.
September is in tropisch Queensland de lentemaand; vele boomen en de meeste orchideeën staan dan in bloei en de regelmatige nachtelijke regenbuien geven frissche levenskracht aan alle planten. En het was September toen wij ons eenzaam leven begonnen. Ons bloed tintelde van wellust om de teere zuiverheid der atmosfeer. Alle ijdelheden, alle absurdheid der zorgelijke, eigenzinnige menschenwereld lagen achter ons en wij hadden het glorierijke gevoel van onafhankelijkheid en onverantwoordelijkheid veroverd. Dit was waarlijk ons leven, ons eigen leven, niet meer belemmerd en gebonden door wil, wensch of gril van anderen, onafhankelijk van een heerschende meening en van den vormendienst der massa.
September! En de wonderbare gingee9, met zijn grijze schors, zijn breede, ruwe, diepgroene bladeren en zijn als zonnebloemen saamgebalde bloesems, stond in volle pracht; zwermen van honing-nippende vogels aanlokkend overdag en dozijnen piepende vliegende-honden des nachts. Een paar meter van het water staat een koraalstruik, de „bingum” der inboorlingen. Bladerloos in deze lommerrijke maand, kleedt zich de bingum thans in een gewaad van koninklijk rood en alle vogels, vlinders, bijen en kevers, die verzot zijn op kleur en zoetheid, komen hier feesten. Zwavelgele kakatoe’s strijken neer op den rooden boom en pikken van de bloesems tot het gras er onder roodbesneeuwd is en hun witte borst bespikkeld als dronken zij bloed inplaats van kleurloozen nektar. Dagenlang is het hier een rumoerig, vroolijk banket. Opgewonden krijschen de kakatoe’s, honingvogels fluiten en lokken, drongo’s10 snateren en bekijven de overige gasten, de kleine zonnevogel trillert een zwak protest en bijen en kevers zoemen en gonzen van zonsopgang tot zonsondergang.
De donkere dichtheid van het struikgewas, de vaste, maar onregelmatige omzooming van het woud, de groenende grasvelden met hun franje van geelbloesemigen hibiscus en sappige inlandsche kool, de langzaam rijzende zee, de flauwe omtrekken van Purtaboi en de wisselende tinten van het groote Australië op den achtergrond voltooien het tooneel. Hier is vrijheid, hier is het oord waar alle droomen tot werkelijkheid kunnen worden en ongestoorde vrede glimlacht.
Voorbij de rotsige punt van Brammobaai ligt nog een inham. De door den noordoosten wind opgezweepte golven hebben tonnen op tonnen koralen van het rif dat er vóór ligt weggeslagen en de overblijfselen er van met brokken glinsterende schelpen op het zand opgestapeld tot een in de zon schitterende massa. Deze koraal-afval is tegen de grauwe rotsen opgespoeld en vormt er onder de overhangende takken der boomen een witten band, die de sombere tinten der wildernis scheidt van het blauw der zee.
In geen enkel jaargetijde is het eiland geurloos, maar nu eens overweegt de lucht van sappig gras, vermengd met dien van zijn teere bloemen, dan de hars- en honinggeur van bloeiende baloghia’s of de essence van myriaden door den wind gestreelde eukalyptusbladen. De onvergelijkelijke, strandlievende Calophylla verspreiden een rijkelijken, maar teeren geur, die aan dien van de Engelsche Spirea herinnert. De witte ceder (Melia composita) vervangt in verschijning en reuk op waardige wijze de Engelsche sering. De aromatische pandanus en tal van variëteiten van acacia’s hebben elk hun bepaalden tijd, terwijl tusschendoor de lucht verzadigd is van het rijke en doordringende aroom van den zilverboom, gedurende een paar weken nog vermengd met den honinggeur der moeras-mahonie (Tristania suavoslens) en van de overrijke Careya australis. Sterk en scherp rieken de planten en boomen aan den zoom der wildernis, de inlandsche gember, nootmuskaat, qaundong, СКАЧАТЬ
6
7
8
9
Gingee, inlandsche naam voor
10
Drongo, vogels tot het geslacht